Beroepsstagiair

Nicolaas Veul (40) liep aan de vooravond van zijn eigen vaderschap honderd dagen stage in de open jeugdzorg.

Uit VARAgids 1, 2025.

Programmamaker Nicolaas Veul is beroepsstagiair. Na eerder stage te hebben gelopen als leraar (100 dagen voor de klas), agoog in een psychiatrische instelling (100 dagen in je hoofd) en maatschappelijk werker (100 dagen in de vergeten wijk) loopt hij voor de serie Een valse start – 100 dagen in de jeugd- en gezinszorg stage in een jeugdzorginstelling, waar hij begeleider is op een open groep met kinderen tot twaalf jaar die uit huis zijn geplaatst. In een aankondiging noemde hij dit ‘misschien wel de meest persoonlijke serie die ik ooit heb gemaakt.’ Niet alleen omdat hij binnenkort zelf voor het eerst vader wordt, maar ook omdat hij vaak moest denken aan zijn eigen jeugd, die door de zoektocht naar zijn geaardheid en de soms harde reacties van zijn directe omgeving daarop niet makkelijk is geweest. 

“Ik herkende veel in die kinderen”, zegt Veul. “Ik kom niet per se uit een makkelijk gezin. We hebben nooit te maken gehad met jeugdzorg, maar ik liep wel tegen problemen aan waar deze kinderen ook tegenaan lopen, waarbij het altijd gaat over spanningen tussen ouder en kind. Mijn homoseksualiteit leidde bij mij thuis tot veel spanningen. Mijn vader was een macho en heeft lang niet gezien wie ik écht was en wat ik nodig had. Ik kan en wil mijn verhaal niet vergelijken met die van de kinderen op de groep, maar ik herkende een zekere onveiligheid in hun ogen. Het meeste indruk maakte misschien wel de speciale huizen op het terrein waarin complete gezinnen worden geobserveerd en begeleid. Wat de begeleiders daar doen is patronen blootleggen. Persoon A reageert gefrustreerd op persoon B en dat geeft spanningen. Daardoor trekt het kind zich terug en wordt het boos of gaat het muiten. In die huizen laat een begeleider zien hoe de mensen binnen een gezin op elkaar reageren, waardoor de ouders eindelijk de kans krijgen om te reflecteren op hun eigen opvoedstijl en daarmee aan de slag te gaan. Dat vond ik heel ontroerend om te zien. Je ziet namelijk dat de problemen vaak voortkomen uit een intergenerationeel trauma. Als je uit een moeilijk gezin komt, is de kans groot dat je later zelf ook moeilijkheden krijgt. Daar werd het voor mij heel persoonlijk, want ik wil natuurlijk een goede vader worden. Wat ik heb geleerd, wat ik eigenlijk ook al wist, is dat het belangrijk is om met een open blik je kind tegemoet te treden. Zet je eigen emoties aan de kant en laat het kind zijn wie het wil zijn. Al is dat natuurlijk makkelijker gezegd dan gedaan.” 

Veul zegt dat hij veel mooie, maar ook heftige momenten heeft meegemaakt. Wat zijn de minder fraaie kanten van de open jeugdzorg die hem zijn opgevallen? “Uithuisplaatsing is niet altijd de beste oplossing. Kinderen zitten soms met negen andere kinderen die ook veel naars hebben meegemaakt op een groep. Dat is voor hen heel stressvol. Eigenlijk zeiden alle begeleiders tegen me: dit is niet per se een plek waar kinderen beter uitkomen, maar het is soms een noodzakelijk kwaad om ze hier te plaatsen, omdat het thuis gewoon onveilig is. Dat is wel iets heel verdrietigs. Je denkt: tja, we hebben een systeem opgetuigd met het geld dat er is om deze kinderen op te vangen, maar het is niet gezegd dat dit de allerbeste oplossing voor ze is. Het verbaasde me hoe open en fel mijn collega’s hierover waren: sommigen weigerden zelfs op die groepen te werken. Het vervelende is alleen dat er geen goed alternatief is. Wat je wel zou kunnen doen, volgens de begeleiders, is kleinere groepen maken waardoor de kinderen betere zorg krijgen, maar dat kost veel extra geld. Gezin Totaal, het programma waar ik het zonet over had, is een pilot om uithuisplaatsingen te voorkomen. Niet het kind, maar het gezin wordt geholpen. Dat is volgens mij een veel constructievere manier om de problemen waar de kinderen mee worstelen aan te pakken.”