‘Telkens weer’ bereikte bij de release geen hitpositie, maar wordt vijftig jaar later beschouwd als een van meest geliefde Nederlandstalige liedjes. Willeke Alberti (80) blikt terug.
Verschenen in de VARAgids, 23 september 2025.
Componist Ruud Bos en tekstschrijver Friso Wiegersma schreven het nummer Telkens weer voor de climax van de film Rooie Sien (1975). Willeke Alberti moest het zingen als prostituee in het Amsterdam van begin 1900, in een scène waarin haar personage haar wanhoop bezingt voordat ze naar Rotterdam terugkeert. Alberti beleefde een turbulente periode in haar leven. Ze was net gescheiden van bassist Joop Oonk, worstelde met haar plek in de veranderende muziekindustrie en probeerde zich te bewijzen als actrice.
Alberti, terugblikkend op die periode: “Het was een roerige tijd. ’s Avonds stond ik met Jeroen Krabbé, Mary Dresselhuys en Guus Hermus in het toneelstuk Slippers, maar ’s ochtends moest ik om zes uur alweer op de set zijn van Rooie Sien. Het eerste wat ze deden was mijn haar rood verven. Ik kan namelijk geen pruik hebben: ik heb een lage haarlijn, waardoor je meteen ziet dat ik een pruik draag als je me op een groot scherm ziet. Tegenwoordig zullen ze wel betere grime hebben, maar ik heb altijd noodgedwongen mijn eigen haar moeten gebruiken, ook in De kleine waarheid.”
De keuze voor Alberti als hoofdrolspeelster was niet vanzelfsprekend. Actrice Beppie Nooij had Rooie Sien al 1500 keer op de planken gebracht. Ze speelde in het theater daarnaast ook nog de rol van de moeder van Rooie Sien: Sien Senior. Regisseur Frans Weisz besloot voor de film echter moeder en dochter door verschillende actrices te laten spelen. Een gedurfde keuze die perfect uitpakte. “Beppie had er in eerste instantie moeite mee dat ik de hoofdrol speelde, maar later is dat goed gekomen. In de film speelde ze mijn moeder en we kregen een hele hechte band. Als ik terugdenk aan die tijd dan denk ik vooral aan de fijne mensen met wie ik heb gewerkt: Frans Weisz, de regisseur, met wie ik nog steeds contact heb, al is hij helaas aan het dementeren en zit hij in een tehuis. Jules Hamel met wie ik een goede klik had. Ook de mensen achter de schermen werden familie voor me: ik kon het heel goed vinden met cameraman Ferenc Kalman-Gall, die een van de beste in zijn vak was. Al met al kijk ik met veel dankbaarheid terug op deze tijd en de bijzondere mensen met wie ik heb mogen werken.”
Het hoogtepunt werd de scène waarin Alberti Telkens weer zingt. Een moment dat zo geladen was dat het de opnames zelf beïnvloedde. Alberti: “Ik geloof dat we twee opnames hebben gehad. De eerste opname mislukte, omdat ik in snikken uitbarstte. De tweede opname ging goed: daar is ook niet in geknipt. Ik was net gescheiden en de tekst van dat nummer werd dus helemaal door mij doorvoeld. De tranen kwamen vanzelf.” Die emotionele verbinding is nooit verdwenen. “Nog steeds krijg ik een brok in mijn keel als ik het zing. Gisteren nog, altijd bij de zinnen: ‘Maar telkens weer denk ik: Er komt er een / Waar ik alleen voor leef, mijn hart aan geef / Bij wie ik vind dat wat ik nu ontbeer / Liefde voor altijd, telkens weer.’ Ik ben natuurlijk al heel lang zonder man, maar ik geloof er nog steeds in, met volle overtuiging, in de ware liefde. Dat positieve is ook wat de mensen aanspreekt in het nummer.”
Soms is de emotionele lading te zwaar. “Er zijn tijden geweest dat ik het niet kon zingen. Dat deed ik dan ook niet. De glimlach van een kind is ook zo’n nummer: daar krijg ik ook een brok van in mijn keel, omdat ik dan aan mijn vader moet denken.” Over haar vader gesproken: haar meest dierbare herinnering aan dit nummer heeft met hem te maken. “Mijn vader speelde een klein rolletje in Rooie Sien,” vertelt Alberti. “Met een plaksnor en een pet liep hij over straat met een bord: ‘Kom vanavond daar en daar kijken naar Rooie Sien’, of zoiets. Zijn scène was toevallig op de dag dat ik het nummer voor het eerst zong: de scène met de traan, waar we het net over hadden. Mijn vader kon moeilijk over zijn gevoel praten, maar na het horen van dit lied, zei hij: ‘Ik had de tranen in mijn ogen.’ Dat was de enige keer dat mijn vader ooit tegen me gezegd heeft dat hij ontroerd raakte door wat ik deed. Dat is een herinnering die me ongelooflijk dierbaar is. Ook nu krijg ik weer een brok in mijn keel als ik het vertel, maar dat komt omdat ik zoveel mooie herinneringen aan hem heb, aan zoveel mensen trouwens die er niet meer zijn.”