Wat is het beste boek dat niemand heeft gelezen? Net als voorgaande jaren vraagt HP/De Tijd aan in totaal honderd literatoren welk boek zij willen toevoegen aan deze bescheiden canon van het vergeten boek.
58. Het Geuzenboek (1979)
Louis Paul Boon (1912 – 1979)
Tom Lanoye: In genadeloze en korte hoofdstukken tekent ‘Boontje’ zowel de levenswandel van de machtigen als het lot en het weerwerk van ontelbare kleine zielen. Te weten: de water- en bosgeuzen van de zestiende eeuw, in hun strijd tegen de Spaanse bezetter en zijn vele collaborateurs. Het is een overweldigend en bijwijlen weerbarstig monument, door de hoeveelheid van de informatie en de onontkoombaar sterke stem van Boon — een verteller die maar nauwelijks zijn woede beheerst en die zijn misprijzen voor de toenmalige elites niet onder stoelen of banken steekt. (Waarom noemde men Willem ‘de Zwijger’? Boon pepert het ons met sardonisch genoegen in.)
Waarom is dit boek zo weinig bekend, zeker in Nederland? Ik was teleurgesteld, nee: verbolgen, dat in de mooie serie 80 Jaar Oorlog (NPO 2) niet minstens een paar fragmenten werden voorgelezen door presentator Hans Goedkoop. En zeker in deze tijden van hernieuwde godsdienstconflicten — die zoals altijd economische en geo-politieke belangen maskeren — zou dit meesterwerk de basis kunnen vormen van een onthutsende, spannende en leerrijke dramaserie.
Tot slot geef ik graag het motto van de meester zelf mee: “Zo wil dit Geuzenboek dan een soort bijbel zijn, waarin vastgelegd werd hoe de vromen en rechtzinnigen konden worden uitgeroeid door heerszuchtigen die het woord van Christus tot een godslasterlijk woord maakten, en in zijn naam duizenden en duizenden ombrachten door vuur en water, door strop en zwaard.”
59. Het Leven op Aarde (1934)
J. Slauerhoff (1898 – 1936)
Nelleke Noordervliet: Slauerhoff is vooral bekend als dichter. Zijn zwervend leven als scheepsarts en zijn vroege dood aan tuberculose weeft een waas van romantiek om zijn persoon. ‘Alleen in mijn gedichten kan ik wonen. Nooit vond ik ergens anders onderdak.’ Tijdens dat betrekkelijk korte bestaan vond hij toch tijd om een paar romans te schrijven die als de pendant van het levensgevoel in zijn gedichten kunnen worden beschouwd. Het Leven op Aarde is daarvan een geweldig voorbeeld. Cameron, een Engelse marconist, heeft genoeg van het leven op zee en drost in China. Het is een geheimzinnig, moeilijk toegankelijk land. De sfeer is duister en chaotisch. Na wat vage pogingen te settelen neemt hij deel aan een louche expeditie met een onbekend doel naar een legendarische stad in het binnenland. Het reisgezelschap bestaat uit verschillende enigmatische figuren. Cameron is een buitenstaander die af en toe een verbond met een van de andere expeditieleden sluit. Wat er gebeurt, hoe lang ze onderweg zijn het blijft allemaal raadselachtig. Eindelijk in de grote stad in het binnenland gearriveerd wordt het doe; van de expeditie duidelijk, wordt het gezelschap vastgezet, elk van de leden op een eigen plaats en ontstaat er conflict met de leiders van de gemeenschap. Cameron stelt executie uit door te beloven een toestel te ontwerpen dat het geluid van de wereld binnen zal brengen. Hij bouwt een radio-ontvanger. In een apotheose als in een rampenfilm wordt de stad overstroomd door kolkende rivieren. Cameron vlucht naar het ijzige hooggebergte en verder. De sfeer van Het Leven op Aarde grijpt je vast, de stijl is soms slordig soms hallucinant. Een Nederlandse roman van grote, internationale allure.
60. Zondagsrust (1902)
Frans Coenen (1866 – 1936)
Rob van Essen: Een volksbuurt, eind oktober, Amsterdam, omstreeks 1900. Een gezin wordt wakker. Vader, moeder en het dochtertje (van de moeder, niet van de vader) slaan zich binnenskamers de taaie zondag door. Een dag vol verveling, verwijten, kleine chantages, tijdelijke overwinningen, dierlijk gescharrel, hoogoplopende emoties, doffe berusting – uiteindelijk eindigt alles, altijd, in teleurstelling en frustratie. Iedereen loert op elkaar op die kleine etage, iedereen is uit op eigen gewin, in een decor van goedkope prullen en opflakkerende lusten, die niet zomaar worden bevredigd – want alles heeft zijn prijs. Tegen de avond komt dan ook nog de benepen en chronisch ontevreden grootmoeder langs, om te klagen en jenever te drinken. Hier en daar geeft Coenen zich over aan op de Tachtigers geïnspireerde woordknutselarij, daar moet je tegen kunnen, maar dan heb je ook wat: een boek van totale uitzichtloosheid. Bij Coenen geen verlichtende ironie, geen mededogen. Wurgender en genadelozer is er zelden geschreven.
61. Een nagelaten bekentenis (1894)
Marcellus Emants (1848 – 1923)
Tessa de Loo: Het is me een raadsel waarom de roman Een nagelaten bekentenis van Marcellus Emants, die in 1894 verscheen, tot in onze tijd niet minstens even bekend is gebleven als bijvoorbeeld Eline Vere van Couperus. Schildert de laatste voor het eerst in onze literatuur de melancholie en depressiviteit van een jonge vrouw, die zoals de meesten van haar seksegenoten gevangen zit in een wereld van voorschriften, gedragscodes en verboden, Emants tekent met een nietsontziende pen het lege, liefdeloze huwelijk van zijn hoofdpersoon Willem Termeer met diens vrouw Anne. Met een fileermesje legt hij hun relatie bloot, even scherp als een moderne therapeut tegenover een echtpaar wier huwelijk niets meer is dan een lege huls.
De roman begint met de bedaarde mededeling van Termeer dat hij daarnet zijn vrouw heeft vermoord. Was het de logische consequentie van een uitzichtloze kwelling of heeft hij zijn verstand verloren? Met deze vraag zal hij, hoewel niemand vermoedt wat hij heeft gedaan, de rest van zijn leven blijven kampen. Dat een romanschrijver een dergelijke problematiek behandelde was in die tijd, waarin het zelfgenoegzame burgerdom de toon aangaf, revolutionair. Het boek stuitte dan ook voornamelijk op afkeuring en Emants ging erg gebukt onder dit gebrek aan begrip en erkenning. Wel vertelde hij in een interview dat hij overstelpt werd met brieven vol herkenning van lezers, die schreven: ‘Ik ben net zo…’ of ‘Mijn man is ook zo…’
Over de manier waarop zijn hoofdpersonen tot stand kwamen schreef hij: ‘Al mijn personages heb ik uit de werkelijkheid en daar ga ik zo ver in dat ik zelfs hun taalfouten in mijn taal opneem’.
Hij was een bewonderaar van het naturalisme van Emile Zola, maar deelde ook de kritische kijk op het fenomeen vrouw waar we Schopenhauer zo goed van kennen. Ook het feit dat hij vrijelijk over seksualiteit schreef schokte de brave burgerij en werd gezien als hoogst verwerpelijk.
Emants was zijn tijd ver vooruit en daarom voor ons, na ruim een eeuw vol politieke, maatschappelijke en culturele omwentelingen die inmiddels hun neerslag in de literatuur hebben gekregen, veel toegankelijker en boeiender dan voor zijn tijdgenoten. Zijn taal is vrij van overbodige stilistische hoogdraverij, nuchter en modern, maar met een onderliggende, sterk emotionele laag. Fascinerend om te lezen, nog steeds – opnieuw!
62. Veren (1994)
Veronica Hazelhoff (1947 – 2009)
Jaap Robben: Een van de boeken die direct mee verhuisde naar het plankje in mijn eerste studentenkamer was Veren van Veronica Hazelhoff. Voorin staat geschreven: ‘Voor onze lieve Jaap die nu naar de middelbare school gaat. Liefs, papa en mama.’ Dat was zes jaar voordien. Het was zo’n cadeau geweest waarbij ik vaak benadrukte dat ik er echt-heel-erg-blij mee was. Juist omdat het niet zo was.
Alle boeken die ik tot dan toe kende waren spannend of grappig. Maar dit was iets anders. Er zat iets onbegrijpelijks in dit boek. Terwijl het zo makkelijk las. Veronica Hazelhoff schreef boeken die fluisteren, tussen haar handen die ze als kommetjes tegen elkaar hield, verborg ze iets geheimzinnigs. Je mocht wel even kijken tussen de naden van haar vingers door. Haar geheimzinnigheid is niet zozeer spannend. Het is die van het niet helemaal begrijpen. De geheimzinnigheid die je op je hoede maakt, zoals stilte dat kan doen. Steeds las ik het opnieuw.
Dat was het boek waar uiteindelijk de rest van mijn boekenverzameling omheen groeide.
De tekst gaat onder de foto verder.

63. Het Revolverschot (1911)
Virginie Loveling (1836 – 1923)
Annelies Verbeke: Ik las dit boek onlangs. En schreef volgende passage over in een schriftje: ‘Wat wij met onze oogen zien, maakt ons niet blind voor het tweede gezichtsvermogen, den scherpzinnige en diepvoelende door een helsche macht verleend. Dat onverklaarbare doet ons raden wat niet gezegd wordt, gissen wat verborgen blijft, ontdekken wat onuitgedrukt of moedwillig verkeerd uitgedrukt, in ‘t brein en ‘t gemoed van de ons omgevenden opgesloten ligt. Het fluistert wantrouwen in, daar waar berusting natuurlijk schijnt.’
Dat tweede gezichtsvermogen en de veronderstellingen van mensen over elkaar en de werkelijkheid komen mooi aan bod in een roman over de oudste van twee zussen, de zorgende, opofferende, die met de eigen verbittering en jaloezie wordt geconfronteerd als haar jongere zus iets met de overbuurman blijkt te hebben, die ze zelf al als haar verloofde was gaan zien. Een interessant hoofdpersonage. Geraffineerd neergezette onderzoekingen van haar psyche en de duistere kanten van het mysterie. Verder noteerde ik de woorden ‘bloohartig’ (lafhartig, schuchter) en ‘reeuw’ (de geur van de dood).
64. De vrienden van vroeger (1955)
Esteban Lopez (1931 – 1996)
Arjan Peters: Als jongeman zat Esteban Lopez (1931-1996) een tijdje op Nijenrode, en hij werkte in de reclame. Uit die periode stamt zijn eerste roman, De vrienden van vroeger, geschreven toen hij 23 jaar was. Mooi hoor, die eenzaamheid, de afgunst op de gozer met lef (in het personage David herkennen wij de immer zelfverzekerde Heere Heeresma), en de met angst gekleurde eerste verliefdheden – zoals op het vriendinnetje dat in de deuropening van haar huis klaar staat met pingpongbal en batje, en vraagt: ‘Heb je lust mee te spelen?’ En dan zomaar tegen haar roepen: ‘Het is uit, ik heb geen zin je nog een keer te ontmoeten.’ Het balletje valt haar uit de handen en huppelt weg. ‘Ik bedacht dat haar wangen hoogrood waren en ik vond dat zij nu een spitse neus had.’ Ze smijt de deur dicht. Hij begrijpt niet wat hij heeft gedaan, en gaat maar naar de bioscoop. Balletje nog in de hand. Wat is het leven vreemd!
O, radeloosheid van de jeugd. Ik geniet.
65. Het verrotte leven van Floortje Bloem (1982)
Yvonne Keuls (1931)
Eveline Aendekerk: Het verrotte leven van Floortje Bloem van Yvonne Keuls is natuurlijk geen onbekend of ongekend meesterwerk, maar ik merk dat de jongere generatie dit juweel van een boek vaak niet meer kent. Daarom deze ‘preventieve’ keuze. Alleen al de titel vind ik werkelijk briljant. Die doet je toch snakken naar de inhoud? Mij zo’n 32 jaar geleden in elk geval wel. Dit boek is een van de eerste sociale romans in Nederland en fictie en werkelijkheid vormen er een hechte eenheid. Mooi vind ik dat de zogenaamde slachtoffers geen zielige figuren zijn. Het zijn in feite sterke figuren die in een ellendige situatie terecht zijn gekomen. Thema’s als leed en onmacht, angst, onwil en het grote gemis aan liefde, maar ook schuld en eigen verantwoordelijkheid worden met warmte behandeld. Heerlijk ook dat de tijdsgeest van de jaren 80 er zo in door klinkt; de net opgezette hulpontwikkeling, de softe vaktaal en de christelijke onderdrukking bij opvanghuizen.
66. Experimenten (1911)
Geerten Gossaert (1884 – 1958)
Martin Michael Driessen: Imponerend vormvaste en aangrijpende gedichten, door hemzelf en anderen getypeerd als ‘bezielde retoriek’. Sommige behoren al een halve eeuw tot mijn absolute favorieten, zoals Libera Nos, Domine (‘De wind woei om het eenzaam huis/In het laatste avonduur;/Toen lichtte een vreemde de klink der deur/En zat bij ’t open vuur.’)
Toen ik zestien was leek dichten als hij me het hoogst haalbare; dat veranderde, maar de bewondering en de dankbaarheid zijn altijd gebleven. Het kost misschien wat moeite hem vandaag de dag te lezen, maar dan heb je ook wat: hij staat bij lange na niet zo ver van ons af als Bilderdijk of zelfs Boutens. Hij doet eerder aan Vasalis denken.
Intrigerend: op een gegeven moment gaf hij er gewoon de brui aan. Gerretson (dat was zijn burgerlijke naam) kreeg een goedgedoteerde baan bij de Shell en liet weten dat hij ‘geen tijd meer had voor een onmaatschappelijke activiteit als het dichten.’
Uit zijn enige bundel komt een man naar voren die zichzelf alleen kon of wilde prijsgeven in een uiterst beheerste en vaak archaïserende kunstvorm. Het effect is verpletterend. Hij laat zich nooit gaan. Hij weet wat hij doet. Het lijkt alsof hij zich niet wil laten kennen, maar na lezing van die formidabele verzen heb je er een vriend voor het leven bij.
Volgens mij is Geerten Gossaert is een van de grootste Nederlandse dichters.
67. Dood van een non (1961)
Maria Rosseels (1916 – 2005)
Kristien Hemmerechts: De nonnen op mijn school hebben mij vaak op hoogmoed betrapt. Het was een verraderlijke zonde: je kon die begaan zonder dat je je ervan bewust was. Ook Sabine Arnauld, hoofdpersonage in Dood van een non maakt er zich schuldig aan, althans in de ogen van de zusters in het klooster dat ze wil betreden. De roman legt de absurditeit van die obsessie met hoogmoed bloot zonder het geloof of gelovige mensen belachelijk te maken. Auteur Maria Rosseels weet het evenwicht te bewaren tussen weerzin en respect. Wanneer je alle onzinnige ballast weg schraapt die het Katholicisme over de jaren heeft verzameld, blijft de poging over van de mens om een relatie met God aan te gaan. De lezer die erin slaagt het ontegensprekelijk gedateerde karakter van de roman te negeren, ontdekt een intelligente en fascinerende voorstelling van een verlangen dat – terecht of onterecht – ook vandaag onuitroeibaar blijkt.
68. De Metsiers (1950)
Hugo Claus (1929 – 2008)
Oek de Jong: Ik heb de roman zojuist herlezen en vond hem opnieuw steengoed: een rauw en beklemmend verhaal, meesterlijk van psychologisch inzicht, compact geschreven, stampvol gebeurtenissen in krap honderd bladzijden. Ik heb het over het debuut van Hugo Claus: DeMetsiers. Hij schreef dit kleine meesterwerk op zijn negentiende. Verbazingwekkend dat een negentienjarige al zoveel van het leven had gezien en begrepen.
De Metsiers – een boerenfamilie in het Vlaanderen van vlak na de oorlog. In het dorp zijn de Metsiers ongewenst. De toegang tot de mis is hen ontzegd. Ze worden veracht en gemeden. Het is een familie van primitieve hartstochten waar geen rem op zit. Als negentienjarige bewoog Claus zich meteen op het niveau van de Griekse tragedie: moord, incest, onverzoenlijke haat, verblinding. Een allesoverheersende moederfiguur, aangeduid als de Moeder. Mon, die samen met de Moeder haar man Metsier heeft vermoord, en nu met haar leeft. Bennie, achterlijke jongen, en zijn halfzusje Ana, samen een liefdespaar. Jules, ooit ook een minnaar van de Moeder. Dat alles bij elkaar op een afgelegen hoeve. Broeieriger kan het niet. Twee Amerikaanse soldaten worden ingekwartierd bij de Metsiers. Indringers zijn het, vreemdelingen. Alle in de familie verzamelde haat richt zich op hen. Tijdens een eendenjacht in het nachtelijk moeras volgt de ontknoping.
Bijzonder is ook de vorm van de roman: 25 korte monologen van de Moeder, Mon, Ana, Bennie, Jules en Jim Braddok. Het werkt beklemmend. Ik citeer als smaakmaker de meteen al zo dreigende eerste zin: ‘Een half uur het duister in staren, zinloos staren naar de weg, waarlangs de Vette Smelders moet komen’. Eenmaal gelezen, is het een verhaal dat je niet meer vergeet.
69. Mannekino (1968)
Sybren Polet (1924 – 2015)
Elke Geurts: Mannekino is een moderne klassieker over het negenjarige wonderkind Guido Jagt, dat almaar doet alsof hij zeer middelmatig tot regelrecht dom is, omdat hij erachter is gekomen dat hij als hij zijn intelligentie toont raar bevonden wordt. Maar Guido – die met z’n negen jaar in wezen een zeer sluwe zakenman is en volwassenen in het bedrijfsleven omkoopt, bedriegt en voor z’n karretje spant – heeft zich voorgenomen om op zijn tiende miljonair te zijn om de studie voor zijn vader te kunnen betalen. Zijn vader moest stoppen met studeren toen Guido geboren werd. Mannekino is onderdeel van de Lokienreeks van Sybren Polet, maar kan ook heel goed los gelezen worden. Het is fabelachtig goed geschreven, speels, fascinerend om te lezen, op iedere bladzijde verrassend, wendbaar, fantasierijk, geestig en dient heden ten dagen door iedereen verplicht gelezen te worden.
70. Nachtboek van een slapeloze (1988)
Patricia de Martelaere (1957 – 2009)
Saskia de Coster: Sowieso is een al dan niet overleden Vlaamse auteur in Nederland alsmaar meer een curiosum. In het geval van de zowel Vlaamse als ook nog eens geniale Patricia de Martelaere is dat doodzonde. Nachtboek van een slapeloze, voor het eerst verschenen in 1988, is een prachtig, toegankelijk en toepasselijk gitzwart boek. Een man is bij aanvang simpelweg gelukkig en toch stort hij nacht na nacht meer in. De slapeloosheid neemt hem en zijn lichaam volledig over. Van zijn neergang doet hij iedere nacht verslag, een jaar lang. Wie zijn nachtelijk dagboek leest, voelt de snaren van het universum trillen in iedere wanhopige poging van de hoofdpersoon om toch de voeten op de grond te houden en te geloven dat het gewone leven een bescheiden feest is. Zijn hele, vredige gezinsleven wordt hem zo steeds meer een gruwel. Dat is veel te kort gezegd de tragiek die in Nachtboek van een slapeloze op een totaal meeslepende manier, met een enorm naturel, verteld wordt. Een onontkoombaar boek om tja, van wakker te liggen.
Tekst gaat onder de foto verder.

71. De Verbeelding (1999)
Herman Franke (1948 – 2010)
Lykele Muus: Dit boek had net de AKO Literatuurprijs gewonnen en Trafalgar Square stond op de voorkant, dus ik nam het mee op reis naar London. Ik heb zowat meer van het boek dan van die reis onthouden. Kort daarna zag ik de film Magnolia, ook zo’n slim geconstrueerde mozaïekvertelling. Over Magnolia wordt nog steeds gesproken, maar van De Verbeelding heb ik nooit meer iets gehoord. Die vorm van vertellen werd een soort heilige graal voor mij. Vermoedelijk zal ik tot mijn dood blijven proberen zo’n verweven constructie te scheppen, nooit zal ik daar zo glansrijk in slagen als Franke. Onder het web van verbindingen ligt nog een web, en daaronder nog een. Daarboven de boodschap dat ieder mens op zijn eigen, vaak mooie, manier beschadigd is, maar dat het leven desondanks draaglijk wordt van de juiste balans tussen realiteit en fantasie
72. Tobias en de dood (1925)
J. Van Oudshoorn (1876 – 1951)
Maarten ’t Hart: In boekhandels zoek je vergeefs naar werk van J. van Oudshoorn. Een totaal vergeten schrijver? Het lijkt er wel op. En dan te bedenken dat Bordewijk ooit Tobias en de dood de grootste roman uit de Nederlandse letterkunde heeft genoemd. Frits Hotz was het daar geheel mee eens en heeft in enkele verhalen zelfs geprobeerd de sfeer van Tobias en de dood weer op te roepen, onder andere in het verhaal Zand en grind. Zoveel is intussen zeker: van de vier romans die Van Oudshoorn heeft geschreven – het onvolprezen Willem Mertens’ levensspiegel, het iets minder geslaagde Louteringen, het superieure Achter groene horren – loopt Tobias en de dood, hoe archaïsch-plechtig het taalgebruik soms ook uitpakt, het meest nadrukkelijk vooruit op een werk als Noorderlicht van Bordewijk en De donkere kamer van Damocles van W.F. Hermans. Anders dan in de drie andere romans is hoofdpersoon Tobias niet alleen maar een mislukking. Hij houdt zich, hoewel slachtoffer van chantage, staande in een geheimzinnige, grimmige wereld. En in deze roman is zelfs voor eenmaal in het werk van Van Oudshoorn sprake van een superieur soort humor.
73. Het uur tussen hond en wolf (1987)
Maarten ‘t Hart (1944)
Elsbeth Etty: Van het grootse meesterwerk uit de Nederlandse literatuur, Max Havelaar (1860), kan niet worden gezegd dat het onbekend of vergeten is. Des te meer geldt dat voor Het uur tussen hond en wolf: een Multatuliaanse sleutelroman waarin Maarten ‘t Hart afrekent met een Amsterdamse Slijmering, die hem een trauma heeft bezorgd, vergelijkbaar met dat van Douwes Dekker in de zaak-Lebak.
In 1980 kocht ’t Hart van het geld dat hij verdiend had met Een vlucht regenwulpen een monumentaal pand aan de Amsterdamse Oudezijds Voorburgwal. Eén verdieping hield hij zelf, de overige verhuurde hij aan onder meer vertaler en journalist bij NRC Handelsblad Hans Bakx. Die ontpopte zich als wanbetaler en pleger van huisvredebreuk met behulp van gewelddadige krakers.
Het conflict tussen huisbaas en huurder eindigde na kostbare verbouwingen en eindeloze procedures voor de rechter. “De enige manier om nog iets van het geld terug te zien is over dit alles een boek te schrijven …’ zegt ’t Harts alter ego Melchior in de roman en dat voornemen resulteerde in Het uur tussen hond en wolf: een wraakoefening met smakelijke roddels over duidelijk herkenbare figuren uit de literaire en journalistieke wereld.
Natuurlijk haalt dit boek het niet bij Multatuli’s aanklacht tegen koloniale wantoestanden en de calvinistische Nederlandse koopmansgeest. ’t Hart identificeert zich met de schraperige Droogstoppel en hij bespot Bakx, in het boek figurerend onder de naam Koudvuur, omdat die dweept met de vrijgevige Multatuli.
De uitgeefgeschiedenis van Het uur tussen hond en wolf lijkt op die van Max Havelaar met uitgever Theo Sontrop in de rol van Jacob van Lennep. Om te voorkomen dat het boek wegens laster uit de handel zou worden genomen liet hij de straatnaam Oudezijds Voorburgwal veranderen in Marnixkade en stuurde hij het typoscript ruim vóór publicatie naar Bakx. Die stapte echter niet naar de rechter, maar maakte gebruik van ’t Harts tekst voor een tegenaanval: de vileine sleutelroman Midas’ tranen. Allebei hilarische boeken en nog immer actueel als het gaat over jaloezie en wraak in bepaalde milieus.
74. Het verstoorde mierennest (1916)
C.J.A. van Bruggen (1874 – 1960)
Max Pam: Wie Carrie van Bruggen was, weten de meeste Nederlandse lezers nog wel. Zij schreef Prometheus, dat zij zelf ‘een bijdrage tot het begrip der ontwikkeling van het individualisme in de literatuur’ noemde. Ook haar taalboek Hedendaagsch Fetisjisme zal misschien nog een belletje doen rinkelen, maar dan alleen omdat Renate Rubinstein ernaar verwees in haar pamflet Hedendaags feminisme.
Wie C.J.A. van Bruggen was, weet daarentegen niemand meer. Hij was de echtgenoot van Carry, en ook schrijver/journalist. Bijna al zijn boeken en stukken zijn vergeten, maar één roman verdient het om aan de vergetelheid ontrukt te blijven: Het verstoorde mierennest.
Het thema is tegenwoordig weer uiterst populair: de ondergang van de wereld. Het gaat over een mijnwerker, diep neergedaald in een Limburgse schacht, die merkt dat iedereen om hem heen gestorven is. Hij weet naar boven te komen en ziet dat hij de enige overlevende is van een verschrikkelijk ongeluk dat de aarde heeft getroffen. Jonathan Strong, want zo heet hij, is de Hollandse Robinson Crusoë. Een vrolijk boek is het niet, want het eindigt met doodslag en in snikkende puntjes… Maar het leert je wel hoe Nederland er honderd jaar geleden uitzag. Nederland was toen een prachtig land, jammer van al die doden die op straat lagen.
Van harte aanbevolen!
75. Laten we vader eruit gooien (1967)
Mary Dorna (1891 – 1971)
Sylvia Witteman: Het oprakelen van ‘vergeten’ boeken is hip, net als de teelt van ‘vergeten’ groentes: soms worden ze terecht weer van stal gehaald, maar soms ook begrijp je best waarom men ze ooit de rug toekeerde; neem nu bijvoorbeeld snijbiet, of Hugo Claus. Ik twijfel nog steeds over John Williams’ Stoner (die ik niet zozeer een tragische held vond als wel een lafaard), maar als ik van íémand zeker weet dat ze een comeback verdient is het Mary Dorna.
Geestig-ironisch, met een flinke dosis verdriet, beschrijft ze de zeden en gewoontes van de benepen bourgeoisie, waarin ze zelf honderd jaar geleden opgroeide, als lastig en opstandig kind; een soort Joop ter Heul from hell, met een strenge vader, een zachte moeder en een, volgens betrokkenen ‘onmaatschappelijke voorkeur’.
In de leukste van Dorna’s sterk autobiografische verhalen is de ‘ik’ een jonge tiener, die voortdurend ongewenste betrekkingen aanknoopt met mensen buiten haar milieu. De zus van het dienstmeisje, bijvoorbeeld, Nelly, die een ‘meisje van pleizier’ is, met ‘zulke prachtige kleuren rose op de wangen, en zulke rode lippen. (…) In de kamer bevonden zich nog een groot bed, een neger en een papegaai. De neger heette Jim, en toen Nelly over liefde sprak gaf hij haar een zoen in de hals. Voor het eerst van mijn leven begreep ik dat zoenen prettig kan zijn. Ik had een paar dagen tevoren een vreselijke proef doorstaan met een jongen – het was juist de tijd dat er over zoenen en nog veel griezeliger dingen op school gesproken werd – en in mijn nieuwsgierigheid probeerde ik het in het smalle straatje dat voor dergelijke experimenten bij onze school in trek was. ‘Jasses, het is net nat spuug’ was de verpletterende ontdekking voor mezelf en ook voor de beteuterde jongen. Maar de neger had zulke prachtige witte tanden en Nelly zag er zo beeldig perzikachtig uit – ik begon iets van de liefde te begrijpen.’
Annie (waarom moet dat M. G. er eigenlijk altijd tussen?) Schmidt en Simon Carmiggelt waren zwaar schatplichtig aan Mary Dorna. En ik ook. Liefst zou ik hier haar complete oeuvre citeren om u te overtuigen, maar daar is geen ruimte voor. Haar werk is niet meer in druk, maar op joodsebibliotheek.nl is het gratis te lezen. Begin maar met de bundel Laten we vader eruit gooien en concludeer zelf: een ten onrechte vergeten meesterwerk.
(Een uitgebreide versie vindt u hier.)