Frans Bromet: ‘Mijn onderwerpen zijn zo alledaags als een koffiekan’

Frans Bromet viert eind augustus zijn tachtigste verjaardag en werkt momenteel aan meerdere nieuwe documentaires. Door welke kunstenaars laat hij zich inspireren?

Verschenen in het septembernummer van HP/De Tijd, 2024.

Boeken

“Vroeger heb ik veel gelezen. Van mijn ouders kreeg ik rond mijn veertiende het verzameld werk van Dostojevski. Ik voelde me meteen enorm verbonden met de inktzwarte wereld die hij schiep. Dat trok mij ook aan in schrijvers als Marcellus Emants en J. van Oudshoorn. Ook zij koesterden een diep wantrouwen jegens de mensheid. Ik ben een oorlogskind, misschien heeft mijn gedeelde cynisme daar iets mee te maken, maar ik ben opgegroeid in de jaren vijftig: de wederopbouw. Dat was een positieve gebeurtenis, dat waren vrolijke tijden, maar dat zware, het idee dat het leven niet altijd een pretje is, dat sprak me meer aan. Na mijn twintigste heb ik nauwelijks nog iets van belang gelezen. Ik lees hooguit één of twee boeken per jaar, vaak boeken die ik heb gekregen, omdat ik de auteur ken. Mijn echtgenote houdt daarentegen enorm van lezen en koopt vaak boeken. We hebben zo’n boekenkastje bij ons huis staan. Passanten kunnen een boek meenemen, maar het blijkt ook aantrekkingskracht te hebben op mensen die van hun boeken af willen, dus mijn vrouw vindt vaak mooie boeken. Onze postbode is ook blij met de minibieb. Hij is een Surinaamse marron. Hij keek altijd met interesse naar de boeken die in dat kastje stonden, dus ik zei: als er iets voor je tussen zit, neem het dan gerust mee. Dat deed hij, maar op een gegeven moment begon hij alle boeken mee te nemen. Hij zei dat hij ze opstuurde naar het oerwoud, waar hij van plan was om een school te stichten. Dat is natuurlijk een nobel doel, maar ik heb hem toch maar gezegd dat dat niet de bedoeling is van ons boekenkastje. Dat de mensen hier ook weleens iets willen lezen. Dat begreep hij wel.”

Film

E.T. is in mijn ogen een van de beste films die ooit is gemaakt. Een visueel spektakel dat in die tijd zijn weerga niet kende. Allen Daviau is een fantastische cameraman; Van Hoytema is daar niets bij. Eerder heb ik zo’n zelfde ervaring gehad bij Ladri di biciclette, over een werkloze vader in Rome. Hij vindt eindelijk werk als posterplakker, maar dan wordt zijn fiets gestolen. Zijn zoon en zijn vrienden helpen hem om zijn fiets te vinden. Ladri di bicicletti voelt bijna als een documentaire, zo realistisch is het gefilmd en geacteerd. De Italiaanse cinema was sowieso leidend voor ons als filmstudenten: Fellini, Pasolini, De Sica… We hadden niets met de Franse nouvelle vague, die in die tijd heel populair was. Die populariteit was natuurlijk ook een reden om ons af te zetten tegen die films: we wilden graag tegendraads zijn. Met de zogenaamde auteursfilm hadden we niets. Een film was in onze ogen meer dan het product van een regisseur. Er werkt een heel team aan. Iedereen had het over de nieuwe Godard, maar het was geen film van Godard, het was een film van een heel team. De ironie wil dat er later werd gesproken over ‘de nieuwe Bromet’ als ik weer een nieuwe documentaire had gemaakt; ik ben zelf een maker van auteursfilms geworden. Later ben ik de films van de nouvelle vague meer gaan waarderen, al vind ik de films wel vaak pretentieus. Agnès Varda vind ik te intellectueel. Haar verhalen zijn meer geschikt voor boeken, niet voor films. Godard heeft in het begin wel wat aardige films gemaakt, maar die laatste zijn totaal onbegrijpelijk.”