Kunsthistoricus en oud-museumdirecteur Rudi Fuchs (77) stelde de tentoonstelling Licht in kleur – Edgar Fernhout samen voor Museum Kranenburgh in Bergen (NH). Wat leest, luistert en ziet hij in zijn vrije tijd?
Interview in het juninummer van HP/De Tijd. (2019)
BOEKEN
“Ik lees heel veel door elkaar heen, maar het zijn meestal gedichten die ik lees. Daar krijg ik geen genoeg van. Gedichten hebben mij altijd geholpen om naar kunst te kijken. Mijn leermeester, hoogleraar Henri van de Waal, heeft mij geleerd: wat je niet kunt zeggen, kun je ook niet zien. Hij bedoelde daarmee dat je de taal los moet maken in je hoofd om onder woorden te kunnen brengen wat je ziet. En dat losmaken – dat heb ik van begin af aan zo gevoeld – doe je door gedichten te lezen. In allerlei talen. Zelfs ook talen die je niet begrijpt. Daardoor leer je klanken kennen. Je komt er ook achter dat een woord naast elk ander woord kan staan. Je kunt zeggen dat iets ‘strak rood’ is, ‘broeiend rood’ of ‘kokend rood’ – ik noem maar wat. Het kan alles zijn. Dat geldt ook voor kunstwerken. Elk kunstwerk kan naast elk ander kunstwerk hangen. Zie je trouwens dat schilderij dat daar hangt? Dat is van Arnulf Rainer. Ik kijk daarnaar zoals ik ook naar een zin kijk als ik aan het schrijven ben. Je kunt schrijven: ‘Het is warm vandaag’, ‘Vandaag is het warm’ of ‘Het is vandaag warm’. Zo kun je ook naar dit schilderij kijken. Dat zwart, valt dat nu of zweeft het? Of allebei tegelijkertijd? Of misschien is het wel zo dat het bruin valt en het zwart blijft hangen. Ik schrijf om te kijken en ik kijk om te schrijven.”
THEATER
“Ik zei net dat poëzie de woorden losmaakt die je kunt gebruiken om kunst te beschrijven, maar theater maakt de ruimte los die je kunt gebruiken om kunst te presenteren. Een gemiddelde museumzaal is strontsaai. Het is altijd wit. Ik ben als museumdirecteur een van de eersten geweest die de muren verschillende kleuren heeft gegeven, die schilderijen hoger en lager ging hangen en die het aandurfde om verschillende kunstwerken door elkaar heen te hangen. Ik weet nog dat ik in de tijd als directeur van het Van Abbemuseum in Eindhoven een zaal moest inrichten. Ik had een werk van Sol Lewitt aangekocht, ik had een grijs kwadraat van Charlton en daar moest nog iets bij. Toen heb ik daar een Mondriaan uit 1930 bij gehangen. Mijn collega’s vonden dat raar, hoe kun je dat doen, maar ik vond het gewoon mooi. Ik meende dat die werken elkaar juist verscherpten door ze naast elkaar te hangen. Niets is te gek. Kijk eens naar het schilderij van Arnulf Rainer waar ik het net over had. Dat hangt niet in het midden van de muur, dat hangt schuin boven de haard. Dat rode vierkant van Steven Aalders is bewust daar op de grond geplaatst. Dat vind ik wel leuk. Het spelen met dat ophangen en neerzetten, met die mise-en-scène, heb ik geleerd bij het theater. Eind jaren zestig kwam ik in contact met Jannis Kounellis. Via hem kwam ik in contact met regisseur Carlo Quartucci, de oprichter van theatergroep Camion. Samen met zijn vrouw Carla Tatò, die we altijd ‘La Spectacola’ noemden vanwege haar enorme bos haar, was hij drijvende kracht van het gezelschap. Ze speelden moderne theaterstukken van schrijvers als Luigi Pirandello en Samuel Beckett. Mijn rol was om af en toe iets voor het gezelschap te schrijven. Kounellis zorgde voor het beeld bij de voorstellingen, dat natuurlijk net zo belangrijk is als de tekst. Deze groep mensen had het idee dat ze een gezamenlijk kunstwerk maakten met taal, muziek, kleur, vorm en beeld. Al die verschillende kunstvormen versterkten elkaar.”
BEELDENDE KUNST
“Ik kom nog af en toe in het Stedelijk, maar met gemengde gevoelens. Er zijn een paar mensen van mijn oude team aan wie ik ben verknocht, maar die zie ik zo ook wel. Als ik daar kom, word ik met grote eerbied ontvangen, dat wel, maar het is me te stijf geworden, te formeel, ook de tentoonstellingen. Alles wordt wetenschappelijk dichtgespijkerd. Niets mag meer. Alles is verboden. Drie jaar geleden werd ik door het museum uitgenodigd om een tentoonstelling te maken waarin ik terugkijk op mijn loopbaan als museumdirecteur en tentoonstellingsmaker. Ik was daar aanwezig om de werken op te hangen, maar ik mocht ze niet aanraken – kunstwerken die ik nota 2 Locatie, Auteur bene zelf had aangekocht. Ik wist niet wat ik hoorde. Heb jij weleens een kunstenaar gezien die zijn eigen werk met 4 handschoenen aanpakt? Ik niet. Het depot is ook een probleem. Vroeger zat dat gewoon in de kelder van het museum. Als je iets nodig had, dan liep je even naar de kelder en dan haalde je het op – alsof je iets uit de ijskast pakt. Het depot is nu bij de westelijke haven. Daar moet je dus eerst al naartoe als je een werk wilt hebben, dan moeten die werken volgens de nieuwe kunstpolitie ook nog eens op allerlei manieren worden verpakt en gecontroleerd en vervolgens ook nog eens met speciaal vervoer naar het museum worden gebracht. Het duurt minimaal een week voor je een schilderij hebt. Ik vind dat oprecht een groot probleem. De ruimte waar toen die tentoonstelling werd gehouden, is nu een zaal waarin stukken uit het depot worden tentoongesteld. Beatrix Ruf (de toenmalig directeur van het Stedelijk – red.) had aan Rem Koolhaas gevraagd of hij metalen schuifwanden wilde ontwerpen zodat je een dynamische ruimte krijgt. Dat heet nu Stedelijk Base. De wanden blijken echter zo zwaar dat je ze nauwelijks kunt bewegen. En de werken die er hangen, hangen er al vanaf het begin. Vroeger veranderden we soms maandelijks de mise-en-scène, hier is die al twee jaar hetzelfde. Je kunt die zaal bij een volgend bezoek dus rustig overslaan.
“Ik heb zo veel kunstwerken gezien in mijn leven – ik heb bijna te veel gezien. Daarom ga ik ook niet zo vaak meer op reis. Het idee dat ik naar Parijs zou moeten… Wat moet ik daar doen? Ik heb alles daar al honderd keer gezien. Ik kan wel nog steeds ontroerd raken door kunst. Dat gebeurde onlangs bijvoorbeeld toen ik dat rode vierkant van Steven Aalders zag. Ik raakte ontroerd door de eenvoud van dat vierkant. Ik moet ineens denken aan een van de eerste ervaringen die ik met kunst heb gehad. Als jongetje van een jaar of veertien zag ik Compositie in wit en zwart van Piet Mondriaan voor het eerst. Ik begreep meteen dat het iets heel bijzonders was waar ik naar keek. De meeste mensen die er voorbijlopen, denken dat ze kijken naar een paar zwarte lijnen op een wit vlak. Het zijn geen lijnen. Het zijn rechthoeken. Van de witte rechthoeken is geen een hetzelfde. Ook de zwarte rechthoeken verschillen allemaal van lengte en breedte. Je moet kijken. Pas dan zie je het.”