Dit artikel verscheen, naar aanleiding van de tachtigste verjaardag van Leonard Cohen, op de website www.nummervandedag.nl
Running for the money and the flesh

Vandaag wordt hij tachtig jaar oud: Leonard Cohen. Het is onmogelijk om de zanger annex liedjesschrijver annex poëet in een paar woorden samen te vatten: daarvoor is hij te mysterieus. Het is ook onmogelijk om zijn muzikale carrière in een paar woorden samen te vatten: daarvoor is het te kolossaal. Daarom leid ik hem liever in met het noemen van zijn bekendste nummers, waarvan u er – als rechtgeaard bewoner van deze aardkloot – minimaal één zult herkennen: ‘Hallelujah’, ‘Suzanne’, ‘So long, Marianne’, ‘Dance me to the end of love’, ‘Bird on a wire’. En wie toch nog meer wil weten over Leonard Cohen verwijs ik graag door naar de vorige week gepubliceerde lijst 80 reasons to love Leonard Cohen. Daar staat zo’n beetje alles wel in.
Een van de betere nummers van Leonard Cohen draagt de naam van Hotel Chelsea in New York. Een vraag die dikwijls is gesteld, is: hoe zou de wereld er nu uit hebben gezien als Hotel Chelsea in New York niet had bestaan? Zonder overdrijven kunnen we stellen dat dit hotel, letterlijk en figuurlijk een monument in de straten van Manhattan, de bakermat is voor de cultuur van de jaren zestig. De gerechten die in de eetzaal werden geserveerd en de drankjes die in de bar werden geschonken vormden de voedingsbodem van de moderne cultuur. Iedereen die er ook maar een beetje toe deed in die tijd (muzikanten, schrijvers, kunstenaars – zelfs onze eigen Jan Cremer) had er een kamer, waar permanent in werd geleefd.
Leonard Cohen woonde er ook. Hij trok van kamer naar kamer – had geen vaste suite zoals vrienden als Janis Joplin (#411), Bob Dylan (#2011) en Sid Vicious (#100) wel hadden. Op een avond in 1967 loopt hij een van die vrienden tegen het lijf. Cohen:
We met in a fine elevator. We found ourselves there often. I don’t know what she was doing there. I think she was looking for Kris Kristofferson. I told her that I was Kris Kristofferson. But she said: “I thought he was bigger.” I said: “I used to be bigger but I’ve been sick.”
Het gesprek in de lift bleek een aanloop naar een korte romance, die nacht in Hotel Chelsea, in suite #411.
Vier jaar later, het is 1971. Leonard Cohen zit aan de bar van een Polynesisch restaurant in Miami. In een oud reisboekje schrijft hij een tekst over die nacht in Hotel Chelsea, met dat meisje waar hij misschien wel meer van heeft gehouden dan hij ooit toe zou willen geven, het meisje dat nu al weer bijna een jaar geleden veel te jong is overleden. Janis Joplin. Er wordt muziek voor de tekst gemaakt en niet veel later ligt de zwoele nacht van ’67 overal ter wereld in vinyl geperst in de schappen. In latere interviews geeft hij te kennen dat het “een van de grootste fouten” is die hij in zijn carrière heeft begaan: de identiteit van die mysterieuze minnares uit zijn liedje prijs te geven. “Die intimiteit had tussen ons moeten blijven.”
Laatste vraag over dit lied: waarom heet het ‘Chelsea Hotel #2′, is er ook een ‘Chelsea Hotel #1’? Ja, die is er, zoals hier te zien op Youtube, alleen is die nooit officieel uitgebracht. De officiële verklaring hiervoor is dat de tekst nog niet sterk genoeg was om het op plaat te zetten. Maar is die #2 ook niet gewoon een hele mooie knipoog naar alle kamernummers van Hotel Chelsea? En is die #2 misschien ook niet een mooie verwijzing naar de suite (#411) van die mysterieuze Janis Joplin? 4-1-1 is immers 2, 4 gedeeld door 2 is ook 2, en 1+1 ook. Bij Leonard Cohen weet je het namelijk maar nooit.
Maar goed. De jongens en meisjes die destijds in het monumentale hotel in New York logeerden zijn inmiddels zelf monumenten – of ze zijn hartstikke dood. Zo gaat dat u eenmaal met hotelgasten: ze gaan vroeg of laat allemaal dood. Wat blijft is het hotel, dat nog steeds onderdak biedt aan dwalende zielen. Jonge mensen, running for the money and the flesh. En, mocht het hotel ooit tot puin worden verpulverd, dan hebben we altijd dat nummer van Leonard Cohen nog. Een eeuwigdurende echo.