Café Merleyn in Doetinchem, het café waar ik sinds mijn zeventiende bijna wekelijks kwam, sloot op 30 september 2017 zijn deuren. Voor De Gelderlander schreef ik een ode.
“De mens is een schemerdier”, schrijft bioloog Midas Dekkers in zijn nieuwste boek Volledige vergunning. “Zou je hem in een tuincentrum kunnen kopen dan stond er ongetwijfeld ‘halfschaduw’ op zijn etiket.” Het boek brengt een ode aan de bruine kroeg. Het ouderwetse dranklokaal dreigt namelijk langzaam maar zeker uit het straatbeeld te verdwijnen. Een hip koffietentje of een luxe bar komt er meestal voor in de plaats.
In de week dat dit boek verschijnt, sluit ironisch genoeg ook mijn stamkroeg zijn deuren. Oplopende lasten en teruglopende baten noopten de uitbater de tap dicht te draaien. Dit schemerdier heeft na vandaag geen drinkplaats meer. Een hele kudde schemerdieren raakt met mij ontheemd. We moeten noodgedwongen op zoek naar een nieuwe stam en een nieuwe kroeg.
Aan mijn vrienden, met wie ik hier vele jaren vele nachtelijke uurtjes heb doorgebracht, vroeg ik laatst wat ze het meest gaan missen aan Merleyn. “Het gebouw”, antwoordde de een. “De mensen”, zei de ander. “Het bier in ieder geval niet. Dat was er de laatste tijd niet te zuipen”, bromde een derde. De meningen waren kortom verdeeld.
Ik heb het gebouw altijd gezien als een metafoor voor de mensen die er komen: het is een vrijstaand pand aan de rand van de straat – een outsider. ‘Licht vervallen’ zou je daar nog aan toe kunnen voegen. De inrichting voldoet aan de belangrijkste kenmerken van een bruine kroeg: het is oud en doorleefd en nooit is er iets veranderd. De vloer is tot op de nerf versleten, de stoelen zijn gammel en in het toilet heb je dikwijls natte zolen. En dat is juist ook de charme van ons kroegje. Dekkers noemt dat morsige karakter in zijn boek heel mooi “een verzoening met de vergankelijkheid in een tijd dat alles wit moet zijn.” In één eikenhouten vloerplank van Merleyn zit meer sfeer dan in heel 22-24.
En dan de mensen. Allereerst is daar Suzan, ons baken in de nacht, de vriendelijke bardame zonder wie het café al jaren eerder zou zijn gesloten. Met haar aanstekelijke vrolijkheid verwarmt ze de hele kroeg. De vele paradijsvogels (eerder nachtdieren dan schemerdieren) die er rondfladderen gedijden het best als zij achter de toog staat.
Ook die zal ik missen: de schipper die uit angst voor heimwee de moed niet heeft om uit te varen, Ome Roon, die we jaren geleden hebben leren kennen toen hij een kerstbal aan zijn tepelpiercing hing en die jarige zwerver – wat is er van hem geworden? Jaren geleden kwamen we hem tegen. Op oudejaarsavond. Hij zat alleen aan de bar en we raakten aan de praat. Hij vertelde dat hij door een ziekte niet meer wist op welke dag hij jarig was en daarom zijn verjaardag maar op oudejaarsavond vierde. Hij had wat geld opzij gezet om het nieuwe (levens)jaar in een verwarmde kroeg in te luiden. Vlak voor sluitingstijd hoorden we een doffe dreun. De zwerver was straalbezopen achterstevoren van zijn kruk gekukeld. Twee mannen tilden hem naar buiten om hem weer bij zinnen te brengen. Daar verdween hij, toen ze even naar binnen waren om hun jas te pakken, als een dief in de nacht.
“Genot komt niet uit een glaasje”, lees ik in Volledige vergunning. In Merleyn was dat soms letterlijk waar. Het bier leek er af en toe wel bedorven. Aan de andere kant was dat ook niet de reden dat we daar kwamen. “Drinken kun je thuis ook, praten doe je de hele dag, je tijd kun je overal verdoen”, staat een paar regels verder, “maar in het café overvalt je een behaaglijkheid die je snel vrede met de wereld doet sluiten. Je versmelt. Voor je het weet lijkt het geluk toch binnen handbereik.” Geluk komt dan misschien niet uit de tap – een tap helpt wel. Waar de glazen worden gevuld worden de hoofden geleegd. Natuurlijk zijn er andere kroegen waar ik mijn genoegen kan zoeken, maar nergens voel ik me zo geborgen als in Merleyn. Geen fauteuil kan op tegen de gammele stoelen in Merleyn. Geen honderd barvrouwen kunnen op tegen Suzan. Geen speciaalbier kan op tegen het bier dat hier geschonken wordt. Ik voel me er thuis zonder het te zijn. Nog heel even. Als ik zondagochtend in de schemer naar huis fiets ben ik dakloos.