Huub van der Lubbe: “Het is een misvatting dat kunst ‘mooi’ moet zijn”

Huub van der Lubbe (61) is de frontman van De Dijk. Deze maand verschijnt hun nieuwe album: Allemansplein. Waardoor laat hij zich inspireren?

Verschenen in het oktobernummer van HP/De Tijd, 2014.

Beeldende Kunst
“Waar ik ook ben, ook al is het op een plek waar ik de weg nog niet helemaal weet, in een museum voel ik me altijd thuis. Het heeft iets vertrouwds. Iets rustgevends. Hoe dat komt? Hmmm. Ik denk dat het komt omdat ik kunst inmiddels wel snap ofzo. Ik heb onderhand al zoveel kunst gezien dat ik de meeste schilderijen inmiddels wel kan duiden. ‘Oh, dat lijkt daar en daar op, dus dat zal wel uit die periode komen.’ Als ik bijvoorbeeld in Boedapest in een museum ben, dan zie ik van de meeste schilderijen wel aan welke Europese stroming ze verwant zijn, en dus ook wat de achtergrond van het schilderij is en uit welke tijd het stamt. Dat geeft een vertrouwd gevoel, het gevoel dat je het begrijpt. Dat zou ik in Azië en Afrika denk ik niet hebben.”

“Wat ik een grote misvatting vind, is dat kunst ‘mooi’ moet zijn. Kunst hoeft helemaal niet ‘mooi’ te zijn om te ontroeren. Ik herinner me dat ik ooit door de Dordogne fietste en in een klein dorpje een bordje met ‘Musée’ zag hangen. Dat ‘musée’ bleek niets anders dan een grotje met een oude schuurdeur ervoor. Ik was benieuwd wat er te zien zou zijn, dus belde ik aan bij de koster – want dat moest, zo stond op een ander bordje. Niet veel later kwam er aan oude man naar buiten gelopen, volgens mij had hij net een middagdutje gedaan, met in zijn ene hand een sleutel en in zijn andere hand een lamp. Zonder ook maar een woord te zeggen opende hij dat schuurdeurtje en scheen naar binnen. Ik zag een min of meer uitgehouwen paard uit de prehistorie. Prachtig! Het beeld was dan weliswaar geen Michelangelo, maar dat hoeft ook helemaal niet. Het was een beeld van een paard waar de handige jongen van het dorp zo’n drieduizend jaar geleden zijn ziel en zaligheid in heeft gestopt. Dat ontroert.”

“Iets wat daar op lijkt, maar dan de moderne variant, is het uit Spanje, via Londen overgewaaide initiatief Pintar Rapido. Niet zo lang geleden ben ik daarnaar wezen kijken in Posthoornkerk in Amsterdam. Het idee is heel simpel: tegen een kleine vergoeding kunnen mensen op zaterdag een blanco doek halen – met stempel uiteraard, zodat je niet iets in kan leveren wat je al aan de muur hebt hangen – waar je dan vervolgens in de loop van de dag iets op moet schilderen. In dit geval was dat een stadsgezicht van Amsterdam. Op zondagochtend dien je het doek weer in te leveren en wordt deze tentoongesteld, en misschien wel verkocht. Bij mijn weten was die keer in Posthoornkerk de eerste keer dat dit in Nederland werd gedaan. Tweehonderd mensen, zowel amateurs als professionals, leverden iets in. En daar zaten echt mooie dingen bij. Maar het is, net als toen in Frankrijk, alleen al leuk om te zien wat mensen kunnen. Hoe ze zich kunnen verliezen in het maken van een schilderij. Daarom: kunst hoeft niet per se ‘mooi’ te zijn.”

Boeken
“Twee boeken waardoor ik de laatste tijd erg gegrepen ben zijn Stil de tijd en Kairos van schrijfster en filosofe Joke Hermsen. Beide boeken gaan over het begrip ‘tijd.’ Tegenwoordig kennen we nog maar één soort tijd: de chronologische tijd, de kloktijd. De Grieken daarentegen hadden nog een tweede soort tijd: de duurtijd. Bij de duurtijd gaat het niet om de klok, maar om de beleving. De duurtijd is de tijd die stilstaat als je iets intens meemaakt: een zoen, of als je een mooi muziekstuk hoort, of een mooi schilderij ziet. Tien seconden lijken dan wel tien minuten – maar andersom kan natuurlijk ook. Precies die momenten kun je niet meten in kloktijd. Hermsen doet in haar boeken dan ook bijna een pleidooi om kairos, de duurtijd, te herintroduceren. Ja, dat zet wel fijn aan het denken, zulke boeken. Ik kwam er zo ook achter dat een heleboel liedjes die ik heb  geschreven over die duurtijd gaan. Je schrijft natuurlijk geen tekst over de ene seconde die doelloos verspringt in de andere seconde. Maar over een ervaring, een beleving, natuurlijk wel. Het schrijven van een lied is eigenlijk niets anders dan een poging om die duurtijd te vangen.”

“De enige boeken die ik meer dan eens gelezen heb, zijn de detectives van Ray Chandler. Dat is zo cool opgeschreven. Ken je ze? Een deel is later ook verfilmd met Humphrey Bogart en Lauren Bacall in de hoofdrol. De boeken, of eigenlijk: pockets, gaan over een beetje een sloeberige detective, Philip Marlow, die een moraal probeert hoog te houden in het door en door corrupte het L.A. van de jaren vijftig. Niet alleen de verhalen zijn elke keer weer goed, maar ook van die briljante stijl van Chandler smul ik elke keer weer. Zo onderkoeld. Goed. En wat ik ook graag herlees is Dichtertje van Nescio. Dat is wel grappig: toen ik het voor het eerst las, ik was begin twintig, snapte ik het verhaal nog niet zo goed. Inmiddels snap ik het héél goed. Ik kan het door de levenservaring die je opdoet veel beter navoelen, denk ik, hoe de hoofdpersoon aan zijn passie ten onder is gegaan. Niet dat dat mij ook is overkomen, maar het had gekund.”

“Daarover gesproken: ik probeer elke dag met een gedicht te beginnen. Iets van Herman de Conick is altijd goed. Hij kan fantastisch observeren giet dat in heel heldere taal. En ik heb veel van Gerrit gelezen. Gerrit Komrij. God, wat vinden we het allemaal jammer dat hij er niet meer is. Dat was een goeie vent, een groot pleitbezorger voor de Nederlandse poëzie ook. De Russische dichter Vladimir Majakovski vind ik als dichter ongeëvenaard. Ieder woord snijdt. Bij Majakovski geen sferisch gefleem – alles wat hij opschrijft is ontvleesd. Snap je? En hij kan ook zo bewonderenswaardig groot denken. Dat hij opeens de zon naar beneden roept om zijn tafel te verlichten als hij een woedende brief aan zijn meisje schrijft. Daar zou ik zelf nooit zijn opgekomen. Bengt Jangfeldt schreef trouwens een prachtige biografie over hem: Een leven op scherp.”

Film
“De laatste film die ik heb gezien? Ik kan het me eerlijk gezegd niet herinneren. Ik ben wel een filmkijker, maar de laatste tijd kijken ik samen met mijn vrouw graag naar series. Dat komt: veel kennissen tipten zeiden dat we eens naar Legacy en House of Cards moesten kijken, omdat dat van die meesterlijke series zijn. Maar het kwam er nooit van. Toen besloten we een paar maanden geleden om een flatscreen en een dvd-speler aan te schaffen en nu zijn we dus verslaafd. We zijn begonnen bij The Sopranos, die hebben we in één ruk bekeken. Topamusement. Daarna Legacy. Wat een fantastische serie ook. En nu kijken we House of Cards. Gewéldig. Dat is echt zo’n serie die je veel uitlegt over hoe de wereld in elkaar steekt. Over de constante machtsstrijd die wordt gevoerd in de Amerikaanse politiek. In Nederland zal dat niet veel anders zijn, zij het op kleinere schaal. Een andere reden dat we veel naar series kijken, is dat ik geen televisie meer kijk. Ik kan er niet meer tegen, tegen al die ellende. Ik lees het wel in de krant. Ik kan er niets aan doen, dus waarom zou ik het dan moeten zien? Die onmacht die ik voel als ik de beelden op het journaal zie, vind ik een heel vervelend gevoel.”

“Federico Fellini is mijn lievelingsregisseur. Ik heb een groot zwak voor Amarcord. Maar ook E la nave va: die film is bijna visionair. Dat gaat over nu. Over bootvluchtelingen, over de derde wereld die het establishment van de westerse wereld binnendringt. Toen ik ‘m voor het eerst in de bioscoop zag, vond ik ‘m niet zo bijzonder. Maar nu, nu ik hem onlangs weer gezien hem, denk ik: wat een meesterwerk. Chinatown van Roman Polanski is ook zo’n fijne film. Dat doet qua sfeer een beetje aan die detectives van Ray Chandler denken. Dat coole, altijd mot hebben met de politie. En mijn favoriete acteur Jack Nicholson speelt er ook in mee, ach. Wat ik zo goed vind aan hem is dat hij zichzelf te kakken durft te zetten. Welke acteur gaat er nu een halve film met een pleister over zijn mooie neus lopen? Wie durft zo onijdel te zijn? Nou, hij. Nederlandse films zie ik ook graag. Alex van Warmerdam, Eddy Terstall… En wat ik ook een hele leuke film vind, is Wonderbroeders. Die draait vanaf deze maand in de bioscoop. Films die zich aan de Nederlandse maat houden vind ik in de regel hartstikke goed. Je moet hier geen Hollywood gaan spelen. Je moet het doen met de middelen die je hebt.”

Muziek
“Toen ik laatst naar Zomergasten keek met Reinbert de Leeuw, zei hij iets waar ik me wel in kon vinden. Op de vraag van Wilfried de Jong wat De Leeuw zoal luisterde in zijn vrije tijd, zei hij iets als: ‘ik luister geen muziek voor mijn plezier.’ Ik luister ook nauwelijks muziek in mijn vrije tijd. Als ik al iets luister, dan is het swingmuziek uit den jaren twintig, of fadomuziek, of van die oude bootlegs van Bob Dylan… Als ik iets heb wat ik mooi vind, heb ik daar ook meteen voor jaren plezier aan. Waarom ik bijna geen muziek luister? Het werkt gewoon niet ontspannend voor mij. Ik luister toch altijd onbewust met een tweede oor: wat kan ik van dit nummer leren, kan ik hier zelf iets mee? Dat soort dingen.”

“Van Morrison vind ik erg goed. Daniël Lohues’ muziek is me ook zeer dierbaar. En Alex Roeka niet te vergeten. Dat is, wat mij betreft, de beste tekstschrijver van Nederland. Alleen maar dit moment bijvoorbeeld, prachtnummer. Voor mij was het enorme schok bijna toen ik zijn werk ontdekte. Toen ik voor het eerst van hem hoorde had hij al een paar cd’s op zijn naam staan, maar niemand had me ooit over hem verteld. Toen ik hem voor het eerst hoorde zingen, dacht ik: jemig, dit is dus ook mogelijk. Hij inspireert me. Zette me ook op scherp trouwens. Als ik toen dacht: nou, ik kan wel een beetje achterover leunen qua teksten, mooi niet dus. Aanpoten. Maar ik vind verschillende soorten muziek mooi hoor. Als de geest maar goed is, dan is de muziek ook altijd goed. Zo’n jongen als Typhoon vind ik bijvoorbeeld ook hartstikke goed. Dat is een groot talent van Nederlandse bodem.”

Theater
“Weet je wat ik ook zo plezierig vind aan theater? Dat het zo geconcentreerd is, zo geïsoleerd. Een goede theatermaker heeft de gave om – gedurende een voorstelling – de rest van de wereld even buiten te sluiten, om het vervolgens weer naar binnen te halen en er met een vergrootglas naar te kijken. En als je dan na anderhalf of twee uur weer terugkeert in dat wat wij de werkelijkheid noemen, kijk je door de kennis die je door het stuk hebt opgedaan opeens heel anders naar de wereld om je heen. Bij een concert werkt het precies hetzelfde, alleen is daar het grote verschil tussen muziek en theater: muziek ontroert via het hart, theater via de hersens. Via de taal. Dat is toch een heel andere ervaring.”

“Door mijn theaterachtergrond (Van der Lubbe volgde een opleiding tot theaterregisseur aan de Theaterschool in Amsterdam, red.) kijk ik misschien wel wat kritischer naar theaterstukken dan de gemiddelde bezoeker. Laatst was ik bijvoorbeeld naar De Entertainer van Toneelgroep Amsterdam. Wat is Gijs Scholten van Aschat daarin goed zeg. Het lijkt misschien makkelijk om een rol als foute entertainer neer te zetten, maar doe het maar eens. Magistraal vond ik ‘m. Maar er zijn ook dingen die ik die avond niet helemaal gelukt vond. Vormdingetjes. Het stuk was naar mijn smaak iets te gestileerd. Iets te kunstzinnig. Dat had wat mij betreft niet gehoeven. En wat ik toch ook een beetje jammer vond, is dat het stuk zich nadrukkelijk in de jaren vijftig en zestig in Engeland afspeelt. Volgens mij hadden ze dit ook makkelijk naar het Nederland van nu kunnen vertalen – dat had het stuk nog weer een nieuwe lading gegeven. Maar goed, dat is een persoonlijke mening.”

“Een ander stuk wat ik onlangs heb gezien is The Fountainhead. Ook van Toneelgroep Amsterdam. Het stuk vertelt over een architect die zijn eigen standpunten en ideeën heeft en daar geen duimbreedte van af wil wijken. Dat stuk zette me echt aan het denken. In eerste instantie ben ik geneigd om die architect gelijk te geven en te zeggen: ‘Joh, laat die man lekker maken wat hij zelf wil.’ Net als dichters. En schrijvers. En filmmakers. Die moeten ook gewoon de vrijheid krijgen om te maken wat ze willen. Maar tegelijkertijd zie ik dat er aan die onfatsoenlijkheid van die man ook een aantal moeilijke kanten zitten. Om een voorbeeld te geven: als een dichter iets schrijft wat hij wil schrijven, dan is het aan het publiek of ze het willen lezen of niet. Maar een architect maakt doorgaans iets waar iedereen verplicht jaren tegenaan moet kijken. Moet je dan een democratisch proces invoeren – en dus als architect allerlei concessies doen – of moet je zo’n man ook maar zijn gang laten gaan? Als je dat wel doet creëer je twee klassen mensen, namelijk: de Grote Denkers en de mensen die de Grote Denkers moeten gedogen. De meelopers. Moeilijk, moeilijk.”