Het voorjaar is onlosmakelijk verbonden met ‘de Mei van Gorter’, het najaar met ‘November’ van J.C. Bloem. Maar wat is het ultieme zomergedicht?
Verschenen in De Titaan #10 – Het Dolhuis.
Er zijn honderden gedichten geschreven over de zomer. Om er maar eens een paar te noemen: ‘Zomer’ van Hugo Claus, ‘Zomernacht’ van C.O. Jellema, ‘Buddléia’ van Victor Vroomkoning, ‘Zomeravond’ van Willem Wilmink en ‘Zomer’ van Frans Bastiaanse. Stuk voor stuk prachtige gedichten die het gevoel van zomer in enkele versregels weten te vatten.
Persoonlijk denk ik, als ik aan de zomer denk, aan de oneindige zomers die ik vroeger beleefde op de boerderij waar ik ben opgegroeid.
Aan de velden met het golvende, goudgele graan.
Aan het grindpad waar je op je blote voeten overheen liep – heel snel, omdat de kiezels gloeiend heet waren.
Aan de zweem van kamperfoelie die in de lucht hing.
Het ultieme zomergedicht gaat over onbezorgdheid, over doen waar je zin in hebt, over geluk. Maar ook over melancholiek – want uiteindelijk blijken ook die heerlijke zomers voorbij te gaan.
Met dat in het achterhoofd ben ik tot het volgende rijtje gekomen:
5. ‘Even’
Uit: De zon op mijn hand (1956)
Bert Voeten (1918 – 1992)
Als ik aan de zomer denk, denk ik aan het onbezorgde leven. La dolce vita. Het is Bert Voeten in zijn gedicht ‘Even’ gelukt dat korte moment van geluk te vangen voor de eeuwigheid.
Even
Door de open ramen ademt
ontspannen het huis. Ik zie
mijn vrouw voor de spiegel een rode
blouse passen – verwachting
maakt haar ogen jong als
de eerste dag. Ik hoor
het kind de trap op komen
met een mond vol vragen. Buiten
in de zomerdroogte zijn alle
geluiden rond en verend.
Aan lange draden van licht
zweven de acrobatische
vogels. Bomen staan in
wonderen te geloven.
En de wandelmensen maken
hun oude benen wijs
dat het groene leven nooit
meer eindigt. Even woont men
vreesloos en zonder verleden
in zijn eigen lichamelijkheid.
4. ‘Zomeravond’
Uit: Tweedracht (1996)
Leonard Nolens (1947-)
‘Weer niets gedaan / en weer was alles vergeefs vandaag.’ Zo begint het gedicht Zomeravond van Leonard Nolens. Iedereen leest er natuurlijk iets anders in, maar voor mij gaat dit gedicht over het grote geluk dat zomervakantie heet.
Tijd was in de vakantie een rivier van stroop. Uren werden dagen, dagen werden weken, weken werden maanden. Nog altijd had je niets gedaan. En dan moest je weer naar school.
Natuurlijk had je graag dit willen doen, natuurlijk had je graag dat willen doen – maar het kwam er alleen niet van. Je voelde je schuldig omdat je twee maanden druk was geweest met nietsdoen. Maar je had wel de mooiste zomer van je leven gehad. ‘Weer niets gedaan / dan dit geluk dat mij wordt aangedaan.’
Zomeravond
Weer niets gedaan.
En weer was alles vergeefs vandaag.
Ik zocht een verre plek om onder de mensen te blijven.
Een zuivere merel heeft zich daarnet in mijn oren geknoopt
En langzaam zijn de ogen van een vrouw over me heen gegaan
Als veel lauw water ’s avonds van een zomerregen.
En slapende paren, mijn ouders misschien, hebben vandaag gehoopt
Op mij, en sloom en treuzelend zijn zij uit mij opgestaan
Als kinderen ’s ochtends voor ze naar beneden gaan
Om er te spelen met de wijzers van de klok.
Weer niets gedaan.
Dan dit geluk dat mij wordt aangedaan.
-
‘Appelboompjes’
Uit: De vogel Phoenix (1947)
M. Vasalis (1909 – 1998)Dit gedicht is voor alle appelboompjes die dit jaar voor het eerst op vakantie gaan naar Lloret de Mar, Chersonissos of Sunny Beach.
Appelboompjes
Op een recht, zwart kousenbeen,
dunne rokjes opgeheven,
dansend in de vroege regen
en de tuin voor zich alleen,staan twee jonge appelbomen,
’t witte bloed omhooggestegen,
vlinder-hoofden wijd omgeven
door hun aller-eerste dromen.Met hun smalle voet in ’t gras,
ingetogener en lomer
staan zij later in de zomer
na te peinzen hoe het was.Voller wordend met de dagen,
vastgegroeid in ’t ogenblik,
bestemd, mijn zustertjes, – als ik –
te wortelen, rijpen en vrucht te dragen. -
‘De zomers’
Uit: Au! De rozen bloeien (1983)
Kees Stip (1913 – 2001)Ik weet nog precies waar ik dit gedicht voor het eerst las: in een tuinstoel onder de linde die voor mijn keukenraam staat, het was een zwoele voorzomeravond, ik had net spekkersen geplukt. Het was de laatste zomer die ik doorbracht in mijn ouderlijk huis.
De zomers van mijn jeugd lijken wel oneindig. Al mijn vriendjes waren altijd vrij en het was altijd mooi weer. We renden tussen klaprozen, korenbloemen en goudgele aren achter elkaar aan. Groengouden vliegen verdronken in je warm geworden limonade. Je wangen waren zo rood als de appels aan de bomen.
De zin die ik nu al een paar jaar niet kan vergeten, is: ‘Zomernachtdonker is gesmolten licht.’
Poëzie is gestold geluk.
De zomers
Klaprozen, korenbloemen, barstensvolle
goudgele aren streelden mijn gezicht.
Groengouden vliegen zoemden een gedicht.
Rood liet het ooft de appelwangen bollen.
Zomernachtdonker is gesmolten licht.
Niet bang zijn voor kabouters en voor trollen.
Ze komen ’s nachts het grasveld voor je rollen.
Alleen een dom kind houdt zijn ogen dicht.
Zullen wij dit soort zomers nooit meer zien?
Ging dan het paradijs voorgoed verloren
omdat wij aan de wereld toebehoren?
Huil niet, huil niet, de hemel zal misschien
een zolder in een huis zijn zonder zorgen.
Daar hebben ze die zomers opgeborgen.
1. ‘Ansichtkaart’
Uit: De vijftig beste gedichten van Wim Brands (2012)
Wim Brands (1959 – 2016)
‘Ansichtkaart’ van Wim Brands is een van de mooiste gedichten die ik ken. Het beeld van die eenzame moeder die, vlak voordat ze op vakantie gaat, aan haar keukentafel dat briefje zit te tikken blijft je voor altijd bij.
De eenzame vrouw uit het gedicht leert ons een droeve les: de oneindige zomers uit je jeugd komen op je oude dag weer terug. Alleen kruipt de tijd dan in plaats van dat hij vliegt. Uiteindelijk komt alles uit je jeugd op je oude dag weer terug – tot aan de luiers aan toe.
Herman van Veen zei het al eens treffend: ‘Het leven is in wezen niets meer dan een hoop gedoe tussen twee perioden van bedplassen in.’
Ansichtkaart
Terug van vakantie vlooi ik door de post.
Er is een ansichtkaart van mijn moeder.
Sinds de dood van mijn vader
gaat ze elke zomer naar het buitenland.
De Jura, dit jaar. Dat ligt tegen
de Spaanse grens,
had ze gezegd. Ik beaamde dat.
Ik spreek haar niet meer
tegen.
Ik bekijk de kaart. Op de voorkant
een dorp in de bergen.
Op de achterkant
mijn adres en een plakkertje waarop ze
een paar woorden heeft getikt
al voor ze vertrok.
Ik zie haar aan de keukentafel zitten,
achter de oude typemachine.
Een beetje bevreesd:
het buitenland blijft het buitenland.
Alles O.K. hier. Ma.