Rein Wolfs (59) is directeur van het Stedelijk Museum Amsterdam. Wat leest, luistert en ziet hij in zijn vrije tijd?
Verschenen in het dubbeldikke zomernummer van HP/De Tijd. (2020) Het gehele interview (zes pagina’s) leest u hier.
BOEKEN
“Willem Elsschot en Gerard Reve behoren tot mijn favoriete auteurs. Elsschot is voor mij de schrijver die met de minste woorden zo duidelijk mogelijk kan vertellen. Ik heb lange tijd in het Duitse taalgebied gewoond, maar als ik weer eens een Nederlandse tekst moest schrijven, was hij het die me weer terugbracht naar mijn moedertaal. Hij leerde me hoe ik zo helder mogelijk, zonder al te veel opsmuk en zo krachtig mogelijk kan formuleren. Lijmen/Het been en Kaas zijn mijn favoriete boeken van hem.
Reve is een van onze grootste stilisten. Zijn cynische en ironische toon heeft me altijd aangesproken. Ik citeerde hem ook in Duitsland – slecht vertaald – regelmatig, bijvoorbeeld deze zin uit Op weg naar het einde: ‘Veel groente en weinig aardappelen, dat eet voor een man niet zo lekker.’ Dat is een zin die je te pas en te onpas kunt gebruiken. Ik heb alles van hem gelezen en heb ook al zijn boeken in de kast staan, maar ik lees hem minder graag dan vroeger. Er zijn bepaalde kanten van hem, met name zijn houding tegenover andere bevolkingsgroepen, waardoor zijn werk in een ander daglicht komt te staan. We komen bij hetzelfde dilemma dat we jarenlang hebben gehad bij Louis-Ferdinand Céline: mag je hem lezen terwijl zijn denkbeelden sterk fascistoïde trekken hebben gehad? Dat is een heel lastig verhaal. Datzelfde geldt voor Reve. Ik vind dat zijn racistische opmerkingen helaas steeds meer afbreuk doen aan zijn werk. Heel lang lijkt het haast normaal te zijn geweest om bepaalde grappen te maken over mensen met een andere etnische achtergrond, maar dat is natuurlijk helemaal niet normaal. Ik vind Reve als stilist nog steeds een van de grootste Nederlandse schrijvers en ik vind dat zijn boeken gelezen moeten blijven worden, maar we moeten zijn werk wel contextualiseren en kritisch waarderen. In een museum is dat misschien gemakkelijker: je hangt een historisch werk op en hangt daar een bordje naast waarop je kenbaar maakt wat vandaag de dag niet meer zou kunnen. Maar om nu alle boeken van Reve alleen nog in streng geannoteerde vorm uit te brengen gaat misschien ook wat ver. Wat dat betreft is literatuur iets lastiger om op een doeltreffende manier van context te voorzien. Gelukkig ben ik kunsthistoricus en ben ik uiteindelijk toch maar geen neerlandicus geworden.”
BEELDENDE KUNST
“Begin jaren tachtig kwam ik steeds meer in aanraking met beeldende kunst. Daar bleek mijn hart nog meer te liggen dan bij de literatuur. De basis die ik toen voor mezelf heb gelegd, met grote belangstelling voor kunstenaars uit de minimal-traditie en de conceptual-traditie, ligt er nog steeds. Natuurlijk ontwikkelt je houding zich, maar het fundament blijft. Bruce Nauman is een van de eerste kunstenaars door wie ik gegrepen werd, en nog steeds vind ik dat hij fantastisch werk maakt. In dezelfde periode raakte ik ook geporteerd van het destijds opkomende Duitse neo-expressionisme. In het Stedelijk waren grote tentoonstellingen met werk van ‘Neue Wilde’ als Georg Baselitz, Anselm Kiefer en A.R. Penck, maar deze stroming is behoorlijk verdwenen uit mijn gezichtsveld. Baselitz heeft prachtige schilderijen gemaakt, maar hij heeft trekken waarvan je tegenwoordig zegt: daar moeten we voorzichtig mee omgaan. Hij laat bijvoorbeeld graag weten dat vrouwen niet kunnen schilderen. Dat is voor mij een reden om hem niet zo snel meer tentoon te stellen, zoals er wel meer werken zijn die ik om bepaalde redenen niet meer zo snel tentoon zou stellen. De grootste schildermacho’s zullen we in de toekomst vaker in het depot laten. We willen meerstemmig worden als museum. Dat hoort ook bij de maatschappij van tegenwoordig. Dat betekent niet dat we iemand als Yves Klein niet meer tentoon zullen stellen, maar wel dat we tegenover hem een vrouwelijke kunstenaar of iemand met een andere etnische achtergrond zullen proberen te plaatsen.”
FILM
“Een van mijn favoriete filmmakers is Steve McQueen. Hij is ook een fantastisch beeldend kunstenaar; ik heb in het verleden met hem samengewerkt in Zürich. 12 Years a Slave en Hunger behoren tot mijn favoriete films. Je ziet bij hem heel duidelijk dat hij twee soorten films maakt. Enerzijds heb je bioscoopfilms als 12 Years a Slave en Hunger – alhoewel die eerste nog meer bioscoopgericht is dan de tweede. Je ziet dat bij deze films het narratief anders en belangrijker is dan in zijn beeldende kunst. Zijn films voor museale ruimtes zijn nog veel geconcentreerder en vragen van de kijker ook een andere vorm van concentratie. De installatie is ook van groot belang, het display. In onze eigen collectie hebben we van hem onder andere het elf minuten durende Running Thunder. De laatste tentoonstelling die ik voor de lockdown zag, een overzicht van zijn beeldende kunst in Tate Modern, geeft de verschillen tussen McQueen als beeldend kunstenaar en McQueen als filmmaker goed weer. In de bioscoop zie je ook dat 12 Years a Slave en Running Thunder van dezelfde maker zijn. McQueen is net zo goed beeldend kunstenaar als filmmaker, maar er zijn ook filmmakers die films hebben gemaakt die sterk schatplichtig zijn aan de beeldende kunst. In de jaren tachtig, toen ik nog studeerde, was ik bijvoorbeeld gek van Italiaanse films. Antonioni, Fellini, Pasolini, Scola en de Taviani-broeders – ik heb al hun films gezien. Deze regisseurs schilderen met beelden en laten ongelooflijke tableaux vivants zien. 8 ½, Una giornata particolare en La strada zijn de eerste films waar ik dan aan denk. La strada, met die beelden van die huifkar aan die bromfiets – alleen dat is al een kunstwerk op zichzelf. De expressieve gezichten van Anthony Quinn en Giulietta Masina zijn onvergetelijk.”