Oud-politicus Willem Aantjes (1923 – 2015) zag zijn hele leven samengevat in twaalf onvergetelijke versregels van Geerten Gossaert, pseudoniem van dichter, politicus en historicus Carel Gerretson (1884 – 1958) – bij wie Aantjes tijdens zijn studie Nederlands recht aan de Rijksuniversiteit Utrecht nog college had gevolgd. Dat schreef hij eerder dit jaar in de bundel ‘Gedichten die mannen aan het huilen maken.’
Over het gedicht ‘De buit’ uit de bundel ‘Experimenten’ (1911) schreef hij:
“Ik ben van nature een einzelgänger. Ik sta altijd aan de rand, ‘ten vleugle’ zoals Geerten Gossaert het in dit gedicht zo mooi schrijft, van een groep. Dat begon al op het enigzins elitaire gymnasium waar ik als polderjongen les kreeg. Zeker in die leeftijd is het niet leuk om altijd ‘ten vleugle’ te staan. Dat schrijnt dan, maar het vormt je ook.”
“Later, in de oorlog, merkte ik dat weer. Je bent deel van een geheel, maar je bent ook alleen. Je kon steeds voor beslissingen komen te staan waarvoor geen modellen voorhanden waren – je moest er zelf maar uit proberen te komen. In die situatie heb ik geleerd mijn beslissingen te toetsen aan de volgende criteria: Deugen mijn intenties? Schaadt het de goede zaak niet? Dient het de kwade zaak niet? Lopen anderen geen risico’s door mijn beslissing? Nee? Nou dan!
“Ook politiek gezien heeft dit gedicht betrekking op mij. Op mijn positie en mijn rol binnen het CDA bijvoorbeeld. Ik hoor bij die club, het zijn mijn broeders en zusters, maar ik ga er niet in op. ‘Deel van het heir, maar vaak ten vleugle.’ Ook ik heb mijn strijd gestreden onder het hete middagbranden. Ik ben nergens voor weggelopen. Dat feit geeft rust, maar laat ook wonden na. En die schrijnen, maar ze blijven ‘verborgen onder het gewaad van wie genezen schijnt.’”
In mei van dit jaar sprak hij in het VARA-radioprogramma Spijkers met Koppen over zijn bijdrage aan dit boek. Over de vraag waarom hij voor dit gedicht heeft gekozen, antwoordde hij: “Omdat ik mijzelf er mijn hele leven al in heb herkend. Ik woonde in de polder, kwam niet uit een intellectueel milieu, en wilde dominee worden. Dan moet je naar het gymnasium. Toen zei mijn vader: “Ik vind het best, als je dat wil moet je dat doen, maar je gaat naar een christelijk gymnasium.” In de buurt van mijn woonplaats Alblasserwaard waren twee gymnasia: een in Dordt, en een in Gorinchem. Maar die voldeden niet aan de eis van mijn vader. Dus moest ik naar het Marnix-gymnasium in Rotterdam. Tijdens een les Nederlands las ik het gedicht van Gossaert en het trof me meteen. Vooral de regel: ‘Deel van het heir, maar vaak ten vleugle.’ Ik zat in de klas, maar hoorde niet echt bij de rest – bij de jongens en meisjes die wel uit een intellectueel milieu kwamen.”
In het kort
Willem Aantjes (1923 – 2015) was politicus en prominent lid van het CDA. Hij was onder meer lid van de Tweede Kamer (1959-1978), fractievoorzitter van de Anti Revolutionaire Partij (de ARP, 1971 -1972, 1973-1977) en fractievoorzitter van het Christen-Democratisch Appèl (het CDA, 1977-1978). Beroemd werd zijn toespraak op het eerste CDA-congres in 1975, welk de geschiedenisboeken is ingegaan als ‘De Bergrede van Aantjes.’ In 1978 kwam Aantjes in de nationale beklaagdenbank toen RIOD-directeur Loe de Jong hem op een live uitgezonden persconferentie ervan beschuldigde lid te zijn geweest van de Waffen-SS. Aantjes ontkende dit, maar trad vanwege de ontstane commotie wel af. Twee onafhankelijke onderzoeken bevestigden na een half jaar grondig onderzoek het gelijk van Aantjes: Hij had zich bij de (Nederlandse, niet-militaire) Germaanse SS aangemeld om zich via die weg te onttrekken aan zijn gedwongen tewerkstelling in Duitsland en naar Nederland te vluchten. Hij kwam zo weliswaar in Nederland, maar werd daar gearresteerd en tot het eind van de oorlog tewerkgesteld in strafkamp Port Natal bij Assen. De EO maakte in 2013 een televisieserie over deze beruchte affaire: ‘De val van Aantjes’.