Nieuwe frambozen

In de tuin van mijn grootmoeder staat een frambozenstruik. Uit de wortels van de struik groeien in het voorjaar grondscheuten, waaraan in de herfst – als je de zwakgroeiende scheuten op tijd wegsnoeit – vruchten groeien. 

Verschenen in De Titaan 09, 2016.

De frambozen die aan de struik groeien, heten zomerframbozen. De frambozen die aan de scheuten groeien, heten herfstframbozen.

In de winter kun je de volwassen geworden scheuten makkelijk stekken door ze met wortel en al van de moederplant te scheiden en elders in de tuin te planten. De scheut wordt een struik. Herfstframbozen worden zomerframbozen.

Dan begint het hele riedeltje weer van voren af aan. Wie een frambozenstruik in de tuin heeft staan komt daar nooit meer van af.

Een dichter is eigenlijk ook een frambozenstruik. Je hebt sterke exemplaren die eeuwenlang met uitlopers door de tuin woekeren, en je hebt de wat minder sterke exemplaren die maar een paar scheuten voortbrengen en daarna langzaam in de zwarte grond verdwijnen. Ook zijn er exemplaren die verflensen in de schaduw van een ander.

Flepse uitlopers worden genadeloos weggesnoeid.

Een laatste overeenkomst is dat ook poëzie niet uit te roeien is. Zolang er mensen zijn, zijn er dichters. Zolang er dichters zijn, zijn er mensen.

De poëzie tiert welig. Scheut na scheut ziet het levenslicht. Struik na struik wordt in de volle aarde gezet.

Een van die nieuwe struiken is de 24-jarige Maarten Buser. Van hem verscheen in januari bij Uitgeverij Koppernik de debuutbundel Club Brancuzzi. De bundel bestaat uit een reeks op zichzelf staande gedichten die het verhaal vertellen van de verteller, de bevriende kunstenaar Claude en hun beider vriendin Sybille die tezamen Club Brancuzzi bezoeken.

Op de vraag aan welke struik hij is ontsprongen, kan hij geen eenduidig antwoord geven. Hij noemt een hele trits namen van dichters aan wie hij schatplichtig is: Wim Brands, Charles Simic, Charles Bukowski, Raymond Carver, Ellen Deckwitz, de vroege T.S. Elliot, Leonard Cohen. Laatstgenoemde gaf hem het laatste zetje in de goede richting.

Buser: “Ik heb heel lang geen dichters gelezen. Dichters waren voor mij altijd mensen die op een onnatuurlijke manier rare dingen zeggen. Ik wilde heldere gedichten schrijven. Gedichten die iedereen begrijpt. Maar toen ik de liedjes van Leonard Cohen ontdekte, ontdekte ik hoe mooi het kan zijn om je vast te bijten in iets dat je juist niet helemaal begrijpt.”

Ergens tussen Leonard Cohen en Maarten Buser in zweeft Carmien Michels. Michels (1990) studeerde Woordkunst aan het Koninklijk Conservatorium van Antwerpen. In februari won ze na een zinderende finalebattle het NK Poetry Slam 2016. Haar specialisatie is het ‘spoken word’.

Na het publiceren van twee romans (We zijn water en Vraag het aan de bliksem) en het winnen van het NK Poetry Slam vinden veel lezers en toeschouwers – en ook haar uitgeverij, Uitgeverij Polis – het tijd worden voor een debuutbundel. Maar de dichter nog niet. Michels: “Proza heb ik in mijn vingers, maar het is nog een lange weg naar een eigen poëtische stijl. Wellicht omdat ik tot nu toe voornamelijk proza las. Vooraleer ik mezelf serieus kan nemen als dichter, moet ik me nog verder inwerken in de poëziegeschiedenis, zodat ik me ertoe kan verhouden.”

Ook vergt het schrijven van podiumpoëzie een andere vaardigheid dan het schrijven van gedichten voor in een bundel. Michels: “Als ik een tekst voor het podium schrijf, houd ik heel erg rekening met de voor- en nadelen van de vorm. Enerzijds moet je de toeschouwer meteen weten te raken en door beelden en ritme de aandacht bij jou vooraan houden, anderzijds is het vluchtig. Geschreven poëzie is veel minder afhankelijk van de omstandigheden die ik creëer en des te meer gebonden aan de lezer. Voor poëzie die op papier gedrukt zal worden ben ik veel strenger, juist omdat ik het zal moeten loslaten.”

Herman Posthumus Meyjes debuteerde dit jaar op achtentachtigjarige leeftijd met de bundel Woordkroos – een selectie van de gedichten die hij als stadsdichter van Deventer heeft geschreven. Spijt heeft hij niet van zijn late debuut. Tijdens zijn werkzame leven – onder meer als diplomaat en hoogleraar – vond hij de tijd niet om poëzie te schrijven. Hij was er misschien ook nog niet rijp voor. Nu wel.

Er is een dichter die hij zijn hele leven al bewonderd: Gerrit Achterberg. Helder articulerend en met gedragen stem zegt hij: “Achterberg heeft de liefde voor poëzie wakker gehouden. Ik heb van zijn gedichten genoten. En ik ben er ook wel door geïnspireerd. Niet dat ik mijn gedichten met die van hem wil vergelijken, hoor.”

Of er binnenkort een tweede bundel verschijnt? “Dan moet er nog heel wat water door de IJssel vloeien. Ik ben een heel langzame en weinig productieve dichter. Maar ik sluit niets uit – het ligt eraan hoeveel tijd ik nog cadeau krijg.”

Een dichter is dus net een frambozenstruik. De een gedijt het best in de volle aarde, een volgende is nog niet rijp om gestekt te worden en weer een ander is pas laat vruchtdragend. Maar het gaat uiteindelijk om de vruchten. En die zijn allemaal even zoet.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s