Rob Kemps (34) is de uitbundig geklede en gekapte zanger van Snollebollekes. Deze maand staat hij vier avonden in een uitverkocht Gelredome. Playboy daalde af naar het zuiden des lands en sprak hem onder meer over het succes van de carnavalskraker Links/rechts, zijn liefde voor het chanson en de misverstanden die over hem bestaan. ‘Ik hou helemaal niet van feesten.’
Verschenen in het maartnummer van Playboy. Lees het gehele interview hier.
Q1. Je staat deze maand vier keer in een uitverkocht Gelredome. Wat dacht je toen je hoorde dat de concerten binnen no-time waren uitverkocht?
Ha, ik moest mezelf wel even in m’n arm knijpen. Familieleden en vrienden zeggen weleens: wij kennen jou, dus kun je je voorstellen hoe raar het is om jou dan in zo’n groot stadion te zien staan? Dat is het ook, antwoord ik dan, moet je eens nagaan hoe gek dat is voor mij! Dat went nooit. Vorig jaar stond ik voor het eerst alleen in het Gelredome. Ik ben nooit zenuwachtig voor een optreden, maar als je zo’n groot concert in je eentje moet dragen dan voel je toch wel een bepaalde druk. Op het nieuws zie je dat er files staan op de A50 en dat de NS extra lange treinen heeft ingezet in de richting van Arnhem en bij elk bericht staat dan jouw hoofd. Vanuit je kleedkamer zie je de bussen aan komen rijden, iedereen is verkleed en heeft goede zin, ze komen speciaal voor jou naar het stadion. Sommigen zijn zelfs als jou verkleed! Ik ben een nuchtere jongen, maar als je dat ziet dan doet dat wel iets met je.
Q2. Waarom zijn zoveel mensen gek op jouw muziek?
Dat komt voor het grootste deel omdat de nummers uitermate geschikt zijn om op te feesten, dat is de verdienste van Jurjen Gofers en Maurice Huismans, maar misschien ook door de positiviteit die ik schijn uit te stralen. Denk maar aan een oom die een grap vertelt en daar dan zelf heel hard om lacht. Ook al vind je de grap niet lukt, je lacht toch mee, omdat je hem dat gunt. Ik hoor weleens dat ik zoveel plezier uitstraal dat de mensen denken: die gast vindt het zelf zo leuk, dan doen we maar mee. Snap je?
Q3. In een interview zei je eens: ‘Weet je, wat ik doe moet je niet verwarren met muziek’. Is dat een manier om je in te dekken tegen kritiek?
Nee, want die kritiek kan me echt gestolen worden. Ik zeg dat alleen omdat ik vind dat je een beetje zelfspot moet hebben: ik kan helemaal niet zingen en toch sta ik vier keer in het Gelredome. De kracht van feestmuziek is dat het makkelijk te onthouden is waardoor ook iedereen makkelijk mee kan doen. Ik ben zelf een enorme liefhebber van Jacques Brel. Er staat bij mij thuis en in de auto bijna niets anders op. Zijn muziek heeft niets te maken met de muziek die ik maak. Brel is de beste zanger die ooit geleefd heeft, maar zing Au suivant maar eens met dertigduizend man, dat gaat niet. Waarmee ik maar wil zeggen: wij hebben geen enkele muzikale pretenties, we willen gewoon feest maken en meer niet.
Q13. Je bent bezeten door begraafplaatsen. Hoe komt dat?
Als kind ging ik al graag naar het kerkhof. Ik weet niet hoe dat kwam, maar ik ging heel vaak naar het graf van mijn overgrootouders, die al lang dood waren voordat ik werd geboren. Voor mij heeft dat iets fascinerends. De mooiste begraafplaats ter wereld is Père-Lachaise in Parijs. Ik raakte op een gegeven moment in de ban van Jacques Brel maar ik verstond geen Frans. Daarom volgde ik een half jaar Franse lessen in Parijs. Ik woonde bij een soort hospita die op vijf minuten loopafstand woonde van Père-Lachaise. Op een gegeven moment, toen mijn Frans goed genoeg was, ben ik daar ook rondleidingen gaan geven. Ik vertelde over de belle epoque, over alle schilders en schrijvers die daar lagen, maar ook over de onbekende doden zocht ik vaak dingen op. Na de colleges maakte ik mijn huiswerk op een van de bankjes of ik luisterde muziek van Yves Montand bij het graf van Yves Montand.
Q14. Je fascinatie gaat zo ver dat je nu een boek aan het schrijven bent over Père-Lachaise?
Daar ben ik inderdaad mee bezig, maar ik heb ook al een ander boek af. Dat heet Randverschijnselen en verschijnt op 5 maart. Het is geen biografie, ik ga ook niet mijn jeugdzondes opbiechten, maar ik laat wel die andere – wat minder bekende – kant van mijzelf zien. Veel mensen snappen niet dat iemand die optreedt met feestmuziek een groot liefhebber is van Jacques Brel en Godfried Bomans. In het boek leg ik uit hoe ik die mensen op het spoor gekomen ben en wat ze voor me betekenen. Het is belangrijk dat je weet wat er allemaal te koop is in de wereld en verder kijkt dan je neus lang is. En of ik nu één boek verkoop of tienduizend boeken: dat interesseert me niets. Ik ben acht weken geleden vader geworden van Manu – vernoemd trouwens naar een chanson van Renaud. Dit boek is eigenlijk een beetje voor hem. Ik wil hem laten zien: kijk, dit was papa in jouw geboortejaar, dit is wat ik toen deed en wat mij dreef.
Q16. Wat is het grootste misverstand dat over jou bestaat?
Mensen denken dat het bij mij altijd party is, maar ik hou helemaal niet van feesten. Ik vind verjaardagen bijvoorbeeld echt verschrikkelijk. Ik hou niet van gemaakte gezelligheid.
Q18. Drink je eigenlijk bij optredens?
Niet meer. Vroeger dronk ik een biertje per liedje, want ik dacht: ja, dat is gezellig. Alleen had ik dan na negen nummers negen glazen bier op – en dan moest ik die avond nog twee optredens. Ik had beroepsmatig ieder weekend vijfentachtig glazen bier op. Dat kun je trouwens ook wel zien op die oude beelden: ik woog honderddertig kilo. Op een gegeven moment kwam de carnavalsperiode eraan en deed ik vijf dagen lang vijf optredens op een dag. Ik dacht: dat ga ik niet volhouden, ik zal eens water gaan drinken, maar de mensen werden net zo gek.