Jeroen van Merwijk (64) is beeldend kunstenaar en cabaretier. Onlangs werd bekend dat hij ongeneeslijk ziek is. Wat kijkt, leest en luistert hij in zijn vrije tijd?
Verschenen in het juninummer van HP/De Tijd. (2020) Lees het gehele interview hier.
BOEKEN
“Ik heb altijd wel een van de brievenboeken van Gerard Reve naast m’n bed liggen. Brieven van een aardappeleter vind ik daarvan het hoogtepunt. Het is een keuze uit meer dan dertig jaar aan ongepubliceerde correspondentie, waardoor je de brieven bijna als een biografie kunt lezen. Een kostelijk boek. Reve is de beste stilist en de meest invloedrijke schrijver van de afgelopen zestig jaar. Het zou de moeite waard zijn om eens onderzoek te doen naar zijn invloed op het Nederlandse cabaret. Die is volgens mij heel erg groot. Herman Finkers, Erik van Muiswinkel, Diederik van Vleuten en ikzelf zijn bijvoorbeeld heel erg door hem beïnvloed. Niet alleen door zijn taalgebruik, maar ook door zijn zwartgallige humor. Sla een willekeurig boek van hem open en je weet wat ik bedoel. Ik houd ook heel erg van zijn ironie. Het lijkt allemaal heel luchtig wat hij schrijft, maar ondertussen is het bloedserieus – of andersom. Je weet als lezer niet wat je ervan moet vinden. Meent hij dit nu of niet? Dat is ook het aantrekkelijke aan zijn boeken: je kunt ze niet zomaar naast je neerleggen, je wordt gedwongen om er iets van te vinden. Iedere man, want het zijn vooral mannen die hem lezen, met hersens in z’n kop en een beetje gevoel in z’n donder zouden zijn boeken moeten verslinden.”
THEATER
“Ik hou eigenlijk helemaal niet zo van theater. Ik vind liedjes schrijven heel leuk, maar optreden minder leuk. Ik heb laatst uitgerekend dat ik de afgelopen dertig jaar in totaal zo’n twee maanden in de coulissen heb staan wachten tot ik op mocht. Dat is toch krankzinnig? Stel je eens voor hoeveel liedjes en tekeningen ik in die tijd had kunnen maken! Dat optreden doe ik echt voor de mensen. Ik vind het de taak van de kunstenaar om de inzichten die hij heeft gekregen door te geven aan de mensen in de samenleving. Dat klinkt misschien belachelijk, maar zo voel ik het echt. Liedjes bestaan pas als ze worden gezongen. Daarom heb ik het plan, ondanks dat ik nogal ziek ben (Van Merwijk heeft uitgezaaide darmkanker, red.), om in het najaar toch weer de theaters in te gaan. Ik heb een enorm oeuvre met honderden liedjes, waarvan het grootste gedeelte onbekend is. Die moeten gehoord worden. Ik ga natuurlijk weleens naar collega’s kijken, maar dat is dan meer omdat het vrienden van me zijn: Erik van Muiswinkel, Diederik van Vleuten, Herman Finkers en de jongens van NUHR, bijvoorbeeld. Draai het eens om is het beste cabaretprogramma dat ik ooit heb gezien. Daar komen ze nooit meer overheen. Het decor was grandioos: een kleedkamer. Heel simpel. De vier mannen in de kleedkamer hadden alle vier een ander trainingspak aan, waardoor je ze makkelijk uit elkaar houdt. Ook heel simpel. Het licht was grandioos, de regie was uitmuntend en ze gingen een paar keer goed over de grens. Daar hou ik van: cabaret moet een beetje pijn doen. In een goed cabaretprogramma moet ook altijd iets zitten wat slecht is, maar dat was hier niet het geval. Eigenlijk was dat het enige slechte aan deze voorstelling.”
“Laatst had ik het met Erik van Muiswinkel over het woord ‘navrant’. Volgens mij betekent dat ‘naargeestig’. ‘Naar’ en ‘geestig’ zijn precies twee dingen die een cabaretier moet hebben. Goed cabaret moet navrant zijn. Vrolijk cabaret is uit den boze. Ik maak daarom onderscheid tussen cabaretiers en grappenmakers. Theo Maassen vind ik bijvoorbeeld een ontzettend goede cabaretier – al is wat hij doet misschien meer stand-up. Bij cabaret horen namelijk ook liedjes. Dat is ook een van de wezenlijke kenmerken van cabaret. Brigitte Kaandorp is in die zin een heel goede cabaretier. Zij is een van de beste liedjesschrijvers van het land. Ze heeft een licht hopeloze toon die me zeer aanspreekt. Daniël Arends vind ik van de jonge garde heel erg goed. Peter Pannekoek ook wel, maar die vind ik vooral heel goed in reacties, zoals in Dit was het nieuws. Dat geldt ook voor Jan Jaap van der Wal. Ze kunnen allebei nog niet een hele avond dragen, althans: wat ik van ze heb gezien, vond ik niet altijd even overtuigend, maar ze zijn onwaarschijnlijk goed op de kortebaan. Zo heeft iedereen zijn eigen kwaliteiten. Alles wat neigt naar aanstellerij wordt onder cabaret geschaard, maar dat is het niet. Bert Visscher, Jochem Myjer en Ronald Goedemondt zijn grappenmakers. Ik vind ze stuk voor stuk erg goed, maar met echt puur cabaret heeft het niets te maken.”
BEELDENDE KUNST
“Ik ben al veertig jaar professioneel beeldend kunstenaar, dus ik heb zo’n beetje alles wel gezien. Ik ken de hele kunstgeschiedenis, als het gaat over schilderijen, vrijwel uit mijn hoofd. In een museum heb ik dus weinig te zoeken. Ik vind die zalen er vaak ook veel te groot. In plaats van met een eenharig penseeltje kun je beter met een verfroller gaan werken, anders sneeuw je helemaal onder in zo’n ruimte. Het zou de fijnzinnigheid zeer ten goede komen als musea wat kleinere zalen zouden hebben. Het Stedelijk is bijvoorbeeld veel te groot. Perfect natuurlijk voor kunstenaars als Barnett Newman. Er is niet zoveel tegen Barnett Newman, maar er is ook niet zo heel veel voor. Leuk dat hij een paar vlakken heeft ingekleurd, dat moest natuurlijk een keer gedaan worden, dus nu kunnen we weer door. Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue vind ik trouwens niet eens een oninteressant doek, maar er is ook genoeg moderne kunst waar ik zo aan voorbij loop. Als ik eerst een boekwerk door moet ploegen om een of ander onbeduidend schilderijtje te kunnen ontrafelen: laat dan maar zitten. Ik hoef niet te weten wat erop staat, het verhaal interesseert me geen flikker, als het maar goed geschilderd is. Als een schilderij niets met je doet door er alleen naar te kijken, dan is het geen goed schilderij.”
“In galeries ontdek je vaak interessante kunstenaars. Jaren geleden liep in een Rotterdamse galerie aan tegen een grandioos schilderij van Willem van Genk. Hij was een autist, maar wel een die onwaarschijnlijk goed kon tekenen en schilderen. Van Genk was geobsedeerd door steden en openbaar vervoer. Hij heeft prachtige stadsgezichten getekend en maakte ook prachtige bussen van blik. Veel autisten maken prachtig werk. Ach, misschien heeft iedere kunstenaar ook wel een vorm van autisme, anders ga je niet iedere dag negen uur lang in je eentje in je atelier zitten. Van Genk valt onder de ‘art brut’, een stroming in de kunst die niet helemaal serieus wordt genomen door de officiële kunstinstituties, maar dat is wat mij betreft ten onrechte. Een paar van de grootste kunstenaars van de afgelopen jaren komen uit die stroming voort. Een van de leukste eigenschappen van die kunst is de horro vacui: de angst voor de leegte. Die angst heb ik zelf ook. Ik ben ook geneigd om mijn tekeningen en schilderijen helemaal vol te teren zodat er overal iets te zien is.”