Jan Cremer: ‘Het feminisme is aan mij voorbijgegaan’

Jan Cremer (79) is schrijver en schilder. Playboy spreekt hem naar aanleiding van zijn nieuwe boek Canaille over de verfilmingspogingen van zijn bestseller Ik Jan Cremer, zijn weerzin tegen fatsoensrakkers en zijn literaire aspiraties: ‘Ik schrijf begrijpbare porno voor het volk.’

\Drie fragmenten uit een groot interview met Jan Cremer in het juninummer van Playboy, 2019. Het gehele interview is hier te lezen.

Onlangs verscheen je nieuwe boek Canaille. Zit het publiek nog wel te wachten op nieuw werk van Jan Cremer?
“Dat denk ik wel, ja. Ik ben de meest gelezen schrijver van Nederland, al vanaf 1964 bestsellerauteur, en ik heb een hele schare lezers, nationaal en internationaal, die honger hebben naar mijn werk. Ik kan er nog steeds op rekenen dat ik in Holland ongeveer 60.000 lezers heb die het nieuwe boek graag willen lezen. Dat is voor mijn doen weinig, vroeger had ik er 600.000, maar voor tegenwoordig is dat veel.”

Kun je kort uitleggen waar het boek over gaat?
“Het gaat over de opkomst en ondergang van een beroemde primaballerina en de onmogelijke taak om voor het eerst van je leven een gezin te vormen. Ik trouwde in de jaren zestig met mijn grote liefde, met wie ik een leven probeerde op te bouwen in New York. We kregen een dochter. Voor het eerst in mijn leven had ik een gezin. Tot die tijd had ik geen familie-ervaring. Ik was enig kind, mijn vader was al vroeg overleden, ik heb tot mijn veertiende altijd in tehuizen gezeten, ik was onopvoedbaar. In Amerika zag de toekomst er rooskleurig uit. Ik had alles wat ik wilde: een mooie vrouw, een lief kind, een prachtige ranch met paarden, honden, noem maar op. Dat ging natuurlijk mis. Onze relatie liep stuk. Op geld. Ik geef helemaal niets om geld, als ik geld heb dan geef ik het uit. Dat was voor haar een probleem. Ze beschouwde haar zeven jaar met mij uiteindelijk als een onenightstand en de dochter die daaruit voortkwam ziet mij als haar moeders spermadonor. Ik heb met allebei geen contact meer.”

Ik kan me voorstellen dat dat lastig is.
“Je krijgt oorlog met je vrouw, die zet haar dochter tegen je op. Je dochter wordt je vijand, en vijanden, zo is mij geleerd, moet je op afstand houden. Dus dat is voorbij. Ik ben wat dat betreft een vrij harde figuur, misschien nog wel harder dan vroeger. Als iemand om wat voor reden dan ook mijn vertrouwen heeft geschaad, komt het nooit meer goed.”

***

Krijg je genoeg erkenning voor je schrijverschap?
“In Amerika en Duitsland sta ik in allerlei encyclopedieën als zijnde een van de grote namen van de literatuur in Holland. Hier hebben de meeste collega-schrijvers nog nooit van mij gehoord. Het is misschien een beetje hetzelfde als met De Telegraaf: het is de grootste krant van het land, maar niemand heeft het ooit gelezen, begrijp je wel.”

Je hebt ook nooit een literaire prijs ontvangen.
“En dat moeten ze ook niet wagen. Dan berg je je maar, als je dat durft. Daar zijn ze nu te laat mee. Ik weet dat ik absoluut mijn best doe om goed te schrijven en mooi te schilderen. Ik sta nog steeds achter elk woord dat ik heb geschreven en elk schilderij dat ik heb geschilderd. Of nu één persoon mijn werk mooi vindt of een miljoen personen en of ze me daar nu een prijs voor geven – het interesseert me in feite ook niet. Ik ben koninklijk onderscheiden, Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Dat vind ik waardevol genoeg.”

Volg je de nieuwe lichting schrijvers?
“Nee. In Holland wordt de bestsellerlijst momenteel aangevoerd door literaire kwakzalvers. Daar ga ik mijn tijd niet aan besteden. Ik heb niets aan iemand die mooi kan schrijven, dat kan ik zelf ook wel, en dan nog beter ook. De schrijvers van tegenwoordig schrijven allemaal prachtige zinnen, maar ze hebben geen seconde in hun leven honger geleden, ze weten niet wat armoede is. Dan kun je ook niet goed schrijven. Ik moest altijd mijn eigen brood verdienen. Ik heb in de haven moeten werken, ik heb moeten varen, ik heb in een slachterij gewerkt. Dat is het doornige pad van de kunst. Ik schrijf alles op met hart en ziel, over wat ik heb meegemaakt en gevoeld. Zo simpel is dat.”

***

Je bent een vrouwenkenner. Waar moet een goede vrouw volgens jou aan voldoen?
Meestal zijn de vrouwen op wie ik val blond en hebben blauwe ogen. Ze moeten tegen een stootje kunnen, goed in de keuken zijn en een goede kameraad zijn. Het belangrijkste is om een goede kameraad te hebben in je leven. Mijn Babette is mijn muze, mijn grote liefde. Ik ontkom er natuurlijk niet aan dat ik in mijn verleden andere grote liefdes ben tegengekomen, daar schrijf ik natuurlijk ook over, maar dat vindt ze niet erg. Je kunt je verleden niet uit de weg gaan.”

Zijn de vrouwen veranderd in vergelijking met vroeger?
“Nee.”

Niet? Ook niet door de feministische golven?
Spottend: ‘Die zijn aan mij voorbijgegaan. In mijn kring komen geen feministen voor. Een leuke vrouw is voor mij nog steeds gewoon een lekker wijf met wie je een borrel kan drinken en met wie je goed kan lachen en de liefde mee kan bedrijven’ Lachend: ‘Waar zijn ze anders voor, zou ik haast zeggen.’

Is dat niet heel seksistisch? Je schrijft in een van je boeken bijvoorbeeld ook: ‘Een goede vrouw is onderworpen aan haar man, haar Heer en Meester’.
“Dat schrijf ik ook een beetje om te stangen, natuurlijk. Ik schreef ook dat een goede vrouw ’s ochtends als eerste opstaat en zingend in de keuken een lekker ontbijt klaarmaakt dat ze manlief op bed komt brengen met de krant opengevouwen op de sportpagina en ’s avonds in een korte rok en op hoge hakken de dampende piepers serveert. Dat vind ik nog steeds een mooi beeld. Dat is humor.”

Onlangs was er een nieuwe toneelbewerking van Turks fruit van Jan Wolkers. De makers vonden het boek achterhaald en hebben er een vrouwvriendelijker versie van gemaakt. Hoe kijk jij daarnaar?
“Dat kan toch helemaal niet? Ik doe niet mee aan die hysterie. Ik schrijf wat ik schrijven wil. Ik vind dat ik in de maat blijf, maar ik schrijf wel waar het op staat. Een lekker wijf is een lekker wijf. Ik schrijf gewoon wat het is en dat blijf ik doen. Turks fruit vond ik bij verschijning trouwens al achterhaald. Alles wat erin staat, staat al in Ik Jan Cremer.”

 

 

 

 

Jan Cremer: ‘Er is een overvloed aan schrijvers en kunstenaars’

Op 17 november verschijnt het nieuwste boek van schrijver/schilder Jan Cremer: Sirenen. Reden voor HP/De Tijd om deze vroegere kunstnozem te spreken over het culturele klimaat in Nederland. Hij is onverbiddelijk: “Iedereen denkt tegenwoordig dat hij een boek kan schrijven en een schilderij kan maken.”

Cremer heeft niet veel op met collega-schrijvers: “Literatuur vind ik tijdverspilling. Ik denk vaak al op de eerste pagina: dat had ik veel beter kunnen schrijven. Ik heb ook niets met die krampachtige mooischrijverij die je vaak ziet. Jonge schrijvers leiden vaak een verwend leven. Daardoor blijven ze aan de oppervlakte. Je moet onheil en ellende, oorlogen en armoe hebben doorleefd om daarover te kunnen schrijven.”

“De schrijvers van nu komen vaak niet verder dan het beschrijven van de dop, terwijl je de noot moet kraken om een goed verhaal te vertellen,” vervolgt hij. “Ik zou heel makkelijk een prachtig boek kunnen schrijven waarvan de mensen al bij de eerste zin tranen in hun ogen krijgen. Dat is helemaal niet moeilijk. Maar dat wil ik niet. Ik schrijf kordaat en scherp. Zonder opsmuk. Dat is mijn stijl. Ik kan niet anders.”

‘Iedereen is tegenwoordig kunstenaar’

Ook gispt hij de hedendaagse kunstwereld: “Ik moet niet interessant gaan doen en zeggen dat ik graag musea bezoek, want dat is niet zo”, zegt hij verderop in het interview. “Ik ga meestal meteen op zoek naar de bar. Ik kom er wel, meestal met mijn vrouw, want die houdt er wel van, maar dan heb ik het na vijf minuten wel gezien.” (…) “Vroeger, als je het Stedelijk binnenliep, hing daar de geur van olieverf. Dat is niet meer.”

“Je komt in musea nauwelijks nog een olieverfschilderij tegen. ‘Schilderen is oorlog,’ heb ik weleens gezegd. Olieverfschilderen is een doek aanvallen. Dat is durf. Dat is de materie beheersen. Nu wordt er vaak voor de makkelijke oplossing gekozen. Als je naar een expositie gaat kijken van pas afgestudeerde studenten van de Rijksacademie, dan zitten er tussen die honderd studenten misschien twee van wie je zegt: dat zou weleens iets kunnen worden. Bij de rest ontbreekt de spanning.”

Cremer stelt dat de schilderswereld aan het inslapen is. “Er is ook een overvloed aan kunstenaars. Iedereen is kunstenaar tegenwoordig. Toen ik in 1958 in Den Haag begon met schilderen, woonden er dertig kunstenaars in de stad. We kenden elkaar allemaal. In Amsterdam waren dat er zestig. Die troffen elkaar elke avond in Café Eijlders. Nu wonen er niet zestig maar zesduizend kunstenaars in de stad en die staan allemaal aan de ruif. Hetzelfde geldt voor schrijvers. Toen Ik Jan Cremer in 1964 verscheen bij De Bezige Bij, waren dat allen serieuze schrijvers. Nu zijn er duizenden mensen die een boek denken te kunnen schrijven. Het is een andere wereld geworden.”

‘De Derde Wereldoorlog is begonnen’

Tot slot waarschuwt hij voor de gevaren van de vooruitgang: “Volgens mij onderschatten wij de gevaren van de nieuwe techniek. De Derde Wereldoorlog is twintig jaar geleden begonnen met de komst van internet. Hackaanvallen zijn aanslagen van nu. We zijn compleet afhankelijk geworden van techniek en daarmee geven we de vijand onze wapens in handen. Eén druk op de knop en geen vliegtuig vliegt meer, geen boot vaart meer, geen deur of raam gaat meer open.”

Cremer is niet blij met de komst van zelfrijdende auto’s en vliegtuigen zonder piloot. “Onze vrijheid wordt van ons afgepakt en we hebben het niet door. Wat is er aan te doen? Je zou elke werkloze een hamer en een bijl in handen kunnen geven om de computers in elkaar te slaan. Dat is meteen een oplossing voor het werkloosheidsprobleem.”

Het onverbiddelijke interview met Jan Cremer leest u in zijn geheel in het nieuwe nummer van HP/De Tijdof online op Blendle.

Recensie: Jan Cremer is een schrijvende schilder, en niet andersom

Dit artikel is eerder verschenen op de website van HP/De Tijd.

“Jan Cremer is zonder twijfel een van de belangrijkste naoorlogse kunstschilders van Nederland”, zei directeur Ralph Keuning van Museum de Fundatie in Zwolle in de openingsrede voor de tentoonstelling Cremer in verf 1954 – 2014, “alleen heeft hij die plaats in onze kunstgeschiedenis nog niet verworven. Ik ben benieuwd of deze tentoonstelling daar verandering in brengt.”

Dat Jan Cremer (1940) als schilder miskend wordt, heeft hij grotendeels aan zichzelf te wijten. Zijn ‘onverbiddelijke bestseller’ Ik Jan Cremer (1964) maakte hem in een klap een van de beroemdste schrijvers van ons land. Maar de schilderende schrijver is van nature een schrijvende schilder, zoals ook de titel van zijn in 2000 verschenen monografie verklapt: I paint, I write, I paint. Het retrospectief Cremer in verf 1954 – 2014 toont de hoogtepunten uit zijn rijke schildersoeuvre. Van zijn allereerste schilderij Oerwoud tot zijn monumentale vijfluik La guerre Japonaise en zijn soms nog natte zeegezichten – voor het eerst sinds dertig jaar zijn zijn schilderijen weer bij elkaar gebracht.

Wie de tentoonstelling bezoekt, maakt een reis door het schildersleven van Jan Cremer. Die reis begint letterlijk en figuurlijk bij het schilderij Oerwoud, dat hij als veertienjarige branieschopper met wat van huis meegenomen kwasten, tubes verf en een bij het afval gevonden paneel in Parijs heeft geschilderd. Dat schilderij is duidelijk geïnspireerd op het werk van de CoBrA-groep. Het doet denken aan de vroege werken van Theo Wolvecamp en Karel Appel. Het schilderij is zijn eerste schrede in het kunstenaarschap, en meteen al niet de minste. Het rood, dat in zestig jaar tijd niet aan felheid heeft ingeboet, zuigt je werkelijk naar het doek toe. Opmerkelijk is dat de kleuren rood en zwart – die in het oeuvre van Jan Cremer een zeer belangrijke rol spelen – al in dit eerste werk dominant zijn.

La guerre Japonaise
Elke zaal – het retrospectief is opgedeeld in zes clusters – beslaat een periode uit het werk van Cremer: van zijn ‘Peinture Barbarisme’, de expressieve tulpenvelden die hij schilderde in New York en zijn latere zeegezichten – het hangt er. Het is ondoenlijk om elk cluster kort uit te lichten, daar is de tentoonstelling met ruim tachtig schilderijen te omvangrijk voor. Maar een werk dat in ieder geval niet onbesproken mag blijven, is het monumentale vijfluik La guerre Japonaise. Museumdirecteur Keuning noemt het ‘de Nachtwacht van de twintigste eeuw’. Nu is dat wel een heel joviaal compliment aan de schilder en het doek, maar dat dit het pièce de résistence is uit zijn oeuvre is, staat vast. Het is een schilderij dat je bij de kladden grijpt. In de eerste plaats al door de grootte: het doek is bijna zes meter breed en ruim anderhalve meter hoog.

La-Guerre-Japonaise-vijfluik-gemengde-technieken-op-doek-160-x-560-cm-1960

Dat is ook meteen het grote probleem van La guerre Japonaise: want waar laat je zo’n werk? Toen Jan Cremer begin jaren zestig naar New York vertrok, kon hij het schilderij uiteraard niet meenemen. Hij had het al eens proberen te verkopen voor het astronomische bedrag van een miljoen gulden, maar niemand – behalve het nieuwsgierige journaille – hapte toe. Of ja, toch wel. Er meldde zich één belangstellende: een excentrieke miljonair uit Canada. Hij was bereid de vraagprijs voor het vijfluik te betalen, mits de schilder hem zou beloven de komende tien jaar geen kwast meer aan te raken. Cremer: “Ik was in die tijd straatarm en toch sloeg ik de deal af. Die viezerik wilde mijn leven kopen.” Toen besloot hij het werk aan toenmalig vorstin Juliana te schenken. Als tegenprestatie zou zij alleen de huur van het depot moeten betalen. Met dit aanbod haalde hij de wereldpers, maar de koningin liet niets van zich horen.

In La guerre Japonaise, een sleutelwerk in zijn oeuvre, zit het kunstenaarschap van Jan Cremer vervat. La guerre Japonaise is oorlog – net als Cremer zelf. Letterlijk omdat het doek een weerslag is van de vele verhalen die hij tijdens zijn verblijf in een tehuis voor Indische spijtoptanten in Scheveningen heeft gehoord. Over de kampongs, de jappenkampen, en alle ontberingen die men daar heeft moeten doorstaan. Figuurlijk omdat de schilder altijd in gevecht is met het doek; met branders, teer en verf ging hij het te lijf. In een interview met NRC Handelsblad zei Cremer vorige week over het vijfluik: “Dit schilderij heeft letterlijk in brand gestaan. Net als de wereld. (-) Schilderen is oorlogvoeren.”
Die gestolde woede, dat statische geweld, voel je nog steeds als je er naar kijkt. De dikke klodders teer en verf zijn een fysieke uiting van de innerlijke woede en onrust van de schilder – zoals al zijn werk een fysieke uiting is van woede. Ook in zijn meer recente werken – de onstuimige zeegezichten waarmee hij, de eeuwige kunstnozem, op zijn oude dag aanhaakt bij de grote meesters uit de Gouden Eeuw – zie je die innerlijke onrust terug.

De overzichtstentoonstelling Cremer in verf 1954 – 2014 bewijst dat Jan Cremer met recht een van de grootste naoorlogse kunstenaars van ons land is. De manier waarop hij zich de afgelopen zestig jaar ontwikkeld heeft als kunstenaar, altijd op het allerhoogste niveau heeft gewerkt, is fenomenaal.

Jan Cremer gaat de geschiedenisboeken in als een schrijvende schilder, en niet andersom.

Het retrospectief Cremer in verf 1954 – 2014 is nog tot en met 23 augustus 2015 te zien in Museum de Fundatie in Zwolle.

???????????????????????????????