Maarten ’t Hart over Multatuli, Charles Dickens en Theodor Fontane

Maarten ’t Hart (75) is de meest belezen man van Nederland. Door zijn leesverslaving heeft hij nooit tijd voor een bezoek aan een theater, een bioscoop of een concertzaal. In deze speciale editie van de maandelijkse rubriek ‘De culturele agenda van…’ vertelt de schrijver daarom welke boeken een blijvende indruk hebben achtergelaten en welke juist niet. “Ulysses van James Joyce wordt zwaar overschat.”

Fragmenten. Het gehele interview (acht pagina’s) is verschenen in het dubbeldikke winternummer van HP/De Tijd. (2019) Het gehele interview leest u hier.

De Goede Aarde Pearl S. Buck

“Ik heb mijn hele leven verlezen. Ik ben niet iemand die een avond gezellig gaat borrelen of een paar dagen op reis gaat, dat gaat alleen maar van mijn leestijd af. Vroeger kwam ik uit bed en had ik voordat mijn vrouw aan het ontbijt verscheen al honderdvijftig pagina’s gelezen, maar tegenwoordig ga ik ’s morgens eerst zwemmen. Voor de broze botten. Lezen blijkt heel ongezond, want die broze botten heb ik te danken aan het feit dat ik mijn hele leven heb gezeten. Ik moet iedereen dus waarschuwen: lees niet teveel, blijf ook bewegen. Het een hoeft het ander overigens niet uit te sluiten. Wandelend lezen heb ik ook wel gedaan. Dan begon ik in de trein in een boek en vond ik het na aankomst zo zonde om het boek weg te leggen dat ik al lezend dan naar de plaats van bestemming liep. Natuurlijk botste ik dan weleens ergens tegenaan, maar over het algemeen beheerste ik het wandelend lezen vrij goed.”
“Sinds 1 januari 1960, op de kop af zestig jaar, houd ik in schriftjes bij wat ik lees. Het eerste boek dat ik heb genoteerd is De goede aarde van Pearl S. Buck – het eerste deel van de gelijknamige trilogie. Het tweede boek is De zonen van Wang Lung, het tweede deel. Daarna noteerde ik Brilstra en zijn bromvlieg van A.D. Hildebrand. En zo ben ik altijd door blijven tellen. Ik zit nu op nummer 13.247, maar daar heb ik de honderd boeken die ik dit jaar heb gelezen nog niet bijgeteld. De boeken die ik voor mijn vijftiende las, dat moeten er toch ook zo’n drieduizend zijn geweest, heb ik ook niet meegerekend. Als ik nu nog zo’n vijftien jaar kan lezen dan haal ik de 20.000 wel. Dat is eigenlijk nog vrij weinig als je bedenkt dat een beetje behoorlijke bibliotheek zo’n 50.000 boeken telt.”
(…)

Otmars zonen Peter Buwalda
Grand Hotel Europa Ilja Leonard Pfeijffer
I.M. Connie Palmen Ischa

Buwalda, Palmen en Pfeijffer
“Peter Buwalda is een groot talent. Otmars zonen vind ik echt bijzonder. Ik ben ook reuze benieuwd naar de twee vervolgdelen, maar het is even afwachten of ik die nog zal meemaken. Ik zei laatst weer tegen hem: schiet een beetje op, want als het weer zeven jaar moeten duren voor het volgende deel uitkomt… Adri van der Heiden vind ik ook geweldig. Advocaat van de hanen is een onovertroffen boek, maar heeft nooit een literaire prijs ontvangen. Het was zelfs nergens voor genomineerd! Dat zegt wel weer genoeg over de jury’s van die prijzen. Ik heb wel het idee dat Van der Heijden de laatste jaren een beetje op routine schrijft. Dan gaat hij zitten en dan schrijft hij een boek van 1300 pagina’s. Kwaadschiks was voor mij niet zo’n sensatie als de andere werken uit zijn De tandeloze tijd-cyclus. Wie ik ook heel goed vind is Thomas Rosenboom. Helaas heeft hij al een tijd niets meer gepubliceerd, maar Publieke werken vind ik echt een wonder. Dat boek zou ik zelf wel geschreven willen hebben. Ilja Leonard Pfeijffer kan ook geweldig schrijven. Daar valt niets op af te dingen. Brieven uit Genua is fantastisch, maar Grand Hotel Europa viel me heel erg tegen. Dat is wel goed gedaan hoor, maar het is allemaal te mooi geschreven. Abdul, de vluchteling, praat met woorden die hij zelf nooit in de mond zou hebben genomen. Ook het hoofdthema spreekt mij niet aan. Na twee bladzijden weet ik wel dat het massatoerisme ons continent verpest. Daar hoef je niet nog zo’n zeshonderd pagina’s over door te gaan. Ik kan me er ook niet in herkennen: ik heb helemaal geen last van massatoerisme. Als ik door de buurt fiets of in mijn moestuin werk dan zie ik nooit een toerist.”
“Mannen schrijven naar mijn idee niet anders dan vrouwen. Carson McCullers heeft bijvoorbeeld heel veel affiniteit met John Cheever en Truman Capote. Wel lees ik meer mannen dan vrouwen, maar dat komt omdat die verhoudingsgewijs meer boeken hebben geschreven. Virginia Woolf legt in A room for one’s own mooi uit hoe dat komt. Margriet de Moor vind ik een prima schrijfster, maar ik vind haar dochter Marente eigenlijk beter. Roundhay, tuinscène en Foon zijn heel bijzonder. Mensje van Keulen kan ook heel goed schrijven. Connie Palmen vind ik zwaar overschat. Ik vind het lijkenpikkerij wat zij doet. Eerst kwam ze met dat boek over Ischa Meijer. (I.M., red.) Ischa heb ik nog goed gekend, ik weet hoe hij praatte, maar daar is in dat boek niets van terug te vinden. In het boek zegt hij alleen maar korte zinnetjes, terwijl hij in het echt monologen afstak waar niemand tussen kwam. Daarna schreef ze een boek over haar tweede dode geliefde: Hans van Mierlo. (Logboek van een onbarmhartig jaar, red.) Van Mierlo heb ik toevallig ook goed gekend en ook van hem herkende ik niets terug in het boek. Toen de dooien op waren is ze maar gaan schrijven over de dood van de vrouw van Peter Schat (Lucifer, red.) en de relatie tussen Ted Hughes en Sylvia Plath, die zelfmoord pleegde. (Jij zegt het, red.) Nee, ik heb helemaal niets met haar, maar zij kan mij ook wel verstoken.”

(…)

1 dokter glas soderberg maarten t hart
1 nietzsche

Söderberg, Nietzsche en Multatuli
“Als ik een vreemde taal wil leren dan lees ik altijd eerst de bijbel in die taal. Die ken ik zo goed dat ik zo precies weet wat er staat. In 1970 las ik een boek van een voor mij toen onbekende schrijver waar ik me volledig in herkende. Dokter Glas van Hjalmar Söderberg gaat over een eenzelvige arts uit Stockholm. Hij wordt tijdens een spreekuur verliefd op een vrouw die bij hem komt klagen over haar veel oudere man. Zo rijpt bij hem het idee om die man dan maar uit de weg te ruimen, wat hij vervolgens ook doet, in de hoop dat hij die vrouw kan krijgen. Ik vereenzelvigde me zo met die man dat die moord me verontrustte: zou ik daar ook toe in staat zijn? Ik ging op zoek naar andere vertalingen van Söderbergs werk, maar die vond ik niet. Daarom ben ik zijn andere werken maar in het Zweeds gaan lezen. Met een woordenboek bij de hand las ik bijvoorbeeld Martin Burcks Ungdom. Italiaans is ook helemaal niet moeilijk. Dino Buzzati was ook niet vertaald dus die heb ik in het Italiaans gelezen. Het Hongaars, het Fins en het Russisch zijn daarentegen vreselijk lastige talen, daar hoef je niet aan te beginnen.”
“De bijbel is geen boek, maar een verzameling heterogene geschriften. Als geheel is het natuurlijk ongelooflijk. Er zitten een paar ongelooflijke parels in: het boek Jesaja is prachtig, het boek Jonah ook. Prediker is onovertroffen. Dat is formuleringskunst op de vierkante meter. In een schoolvakantie las ik de roman Waarom niet? van Albert Helman. Gek genoeg heeft dat boek – samen met De man zonder uniform van Willy Corsari – mij aan het twijfelen gebracht over het geloof. Ik besloot terstond om geen literatuur meer te lezen en verdiepte me alleen nog maar theologische boeken. Toch bleef de twijfel bestaan. Nietzsche heeft me uiteindelijk de laatste zet gegeven. Menschliches, Alzumenschliches en Die fröhliche Wissenschaft speelden een belangrijke rol in mijn afvalligheid. Nietzsche formuleert heel pregnant. In de bijbel staat bijvoorbeeld: ‘Wie zichzelven verhogen zal, die zal vernederd worden; en wie zichzelven zal vernederen, die zal verhoogd worden.’ Nietzsche duidt dat als slaafsheid. Hij schrijft: wie zichzelf vernedert wil verhoogd worden.”
“Nietzsche kan meesterlijk formuleren, maar Multatuli heeft een formuleringskunst die alles en iedereen overtreft. Zijn brieven zijn bijna volmaakt. Minnebrieven is ongelooflijk prachtig. De verlovingsbrieven aan Tine zijn ook geweldig. Over zijn vriendinnetjes schrijft hij bijvoorbeeld aan haar: ‘Wilt gij dat ik u bedrieg of dat ik u bedroef?’ Dat vind ik zo mooi gezegd… Of hij vertelt het niet, dan bedriegt hij haar, of hij vertelt het wel, dan bedroeft hij haar. Als je dat in zo’n klein zinnetje kan formuleren en dan ook nog met alliteratie erin dan ben je een groot schrijver.”

(…)

dode zielen
dr zhivago
horses mouth

Dickens, Kafka en Joyce
“Charles Dickens herlees ik vaak. Hij is geestiger dan enig andere schrijver, misschien op Nicolaj Gogol na. Dode zielen is namelijk ook vréselijk grappig. Dickens las ik al op de middelbare school. Oliver Twist is volgens mij het eerste boek dat ik van hem las. Dat is zo’n grappig boek, al had ik dat in het begin niet eens zo door. De liefde voor zijn boeken is in die zin wel verdiept in de loop der jaren. Vroeger las ik ze voor de ernst van het leven, nu lees ik ze juist voor de humor. Ik vind het leven zo bizar en eigenaardig… Dat klopt helemaal met de werken van Dickens. Hij laat zien hoe dwaas alles in elkaar steekt. David Copperfield, Bleak House, Little Dorit, Martin Chuzzlewit en The Pickwick Papers behoren tot de hoogtepunten uit de Engelse letterkunde. Eigenlijk heb ik alle grote klassiekers uit de wereldliteratuur vrij snel achter elkaar gelezen. Dat is jammer. Je komt dan al snel bij de tweede garnituur uit. Hoewel, dat valt ook wel weer mee, want er zijn veel vergeten of verdwenen meesterwerken waar je zomaar tegenaan kunt lopen. Niet zo lang geleden ontdekte ik Die Strudlhofstiege van Heimito von Doderer. Ik had zijn dagboeken al wel gelezen, maar dit boek kende ik nog niet. Het is een ongelooflijk prachtig boek. De manier waarop hij bijvoorbeeld ergens een verkeersongeluk beschrijft is magistraal.”
“Er zijn ook boeken die ik vroeger geweldig vond maar die bij herlezing toch flink tegenvallen. Dr. Zhivago van Boris Pasternak is zo’n boek. Dat vond ik veertig jaar geleden ongelóóflijk, nu denk ik dat het allemaal een beetje teveel van het goede is. Robert Musil heb ik altijd zwaar overschat gevonden. Veel mensen vinden Der Mann ohne Eigenschaften een geweldig boek, maar daar begrijp ik niet van. Franz Kafka vind ik ook een beetje overschat, hoewel hij wel heel erg grappig kan zijn. Kafka is wat dat betreft een echte leerling van Dickens. Je ziet dat hij heel goed naar hem heeft gekeken. James Joyce vind ik de meest overschatte schrijver ter wereld. Ulysses wordt meer dan eens bestempeld als het beste boek uit de wereldliteratuur, maar ik vind het vreselijk. Niet doorheen te kómen. Ik heb het natuurlijk wel gelezen, eerst in het Nederlands en later in het Engels, maar het is voor mij niet weggelegd.”
“Welk boek meteen herdrukt zou moeten worden? The Horse’s Mouth van Joyce Carey, dat in het Nederlands is vertaald als Het genie. Dat is zo’n verschrikkelijk prachtig boek… Een van de literaire hoogtepunten van de vorige eeuw. Het gaat over een kunstschilder die helemaal niets verkoopt. Zijn leven hangt aan elkaar van mislukkingen, maar toch blijft hij opgewekt verder schilderen. Ik zeg altijd: vergeet James Joyce, lees Joyce Carey. Ik heb nog nooit eerder zo’n humoristisch boek gelezen. In ons eigen taalgebied pleit ik al jaren voor herwaardering van het werk van J. van Oudshoorn. Een totaal vergeten schrijver. Tobias en de dood is volgens Bordewijk de grootste roman uit de Nederlandse letterkunde. Tobias is, in tegenstelling tot de hoofdpersonen in de drie andere romans die de schrijver heeft gepubliceerd, niet alleen maar een mislukking. Hij houdt zich, hoewel slachtoffer van chantage, staande in een grimmige wereld. Er is zelfs – voor eenmaal in het werk van Van Oudshoorn – sprake van een superieur soort humor. Ik kan het iedereen aanbevelen.”

(…)

bekentenissen van zeno
effi briest
madame bovary

Svevo, Fontane, Mann
“Ik heb me altijd het meest vereenzelvigd met de hoofdpersoon uit Bekentenissen van Zeno van Italo Svevo. Dat boek is net een zelfportret. Zelfs de kleinste dingen komen overeen, bijvoorbeeld die zuinigheid van hem. Ergens zegt Zeno Cosini: een van de eerste uitwerkingen dat het vrouwelijk schoon op een man heeft, is dat het hem al zijn gierigheid doet verliezen. Daar kan ik me volledig in herkennen. Svevo was bezig aan een vierde roman, een vervolg op dit boek, maar stierf door een auto-ongeluk. Dat is erg jammer. De bekentenissen van een oude man, of althans: de hoofdstukken die daarvan zijn verschenen, is namelijk het enige boek over ouderdom waarin ik me kan herkennen. Of ik van plan ben om dat boek over ouderdom dan zelf maar te schrijven? Ik ben wel bezig met een nieuw boek, maar dat gaat niet over ouderdom. Waar het wel over gaat kan ik nog niet zeggen, daar is het te vroeg voor. Theodor Fontane schreef zijn meesterwerk Effi Briest toen hij achtenzeventig was, dus ik heb nog drie jaar de tijd om aan mijn eigen meesterwerk te schrijven, als die tijd me is vergund.”
“Het zou logisch zijn om te denken dat je beter gaat schrijven naarmate je ouder wordt, maar dat is toch niet zo. Vestdijk schreef de laatste tien jaar van zijn leven beduidend minder goed dan daarvoor. Other Voices, Other Rooms en The Heart is a Lonely Hunter – de debuten van respectievelijk Truman Capote en Carson McCullers – behoren daarentegen tot de mooiste boeken die ik ken. Fontane debuteerde pas op latere leeftijd. Hij had daarvoor al veel geschreven, waaronder die beroemde reisverhalen in Wanderungen durch Mark Brandenburg, maar zijn eerste roman publiceerde hij pas op zijn achtenvijftigste. Ik kwam hem op het spoor door Thomas Mann, die hem bewondert. Onder andere in de bundel Adel des Geistes schrijft hij over Fontane. En als je het over debuutromans hebt: Buddenbrooks. Zo’n beetje het eerste boek dat in de twintigste eeuw werd gepubliceerd is ook meteen het beste boek van die eeuw. Dat is zo’n meesterwerk, dat heb ik denk ik wel zes keer gelezen. De mensen die hij neerzet zijn springlevend. Hij weet voor iedereen een eigen manier van spreken te bedenken. Als in Der Zauberberg een arts aan het woord is, weet je precies wie het is, zonder dat dat er bij staat vermeld. Je kunt het al zien aan de manier van spreken. Dat heb ik tegen op Ilja Leonard Pfeijffer: die kan mensen niet op een eigen manier laten spreken, iedereen spreekt met hetzelfde idioom als hij.”
“Fontane kan alles ook zo prachtig formuleren. Samen met Multatuli en Flaubert behoort hij tot de grote briefschrijvers van de negentiende eeuw. Die brievenboeken zijn wel prachtig, hoor. Neem die van Flaubert. Daarin laat zich veel meer gaan dan in zijn romans. In zijn romans beeldhouwt hij zijn zinnen. Je ziet dat aan elke zin uren is geschaafd. De brieven zijn veel losser. Dat neemt niet weg dat Madame Bovary een absoluut meesterwerk is. Ik moet meteen denken aan die rare apotheker die hij daarin opvoert. Die is zo vreselijk grappig… Daaraan zie je toch wel weer dat een groot schrijver geestig hoort te zijn. Fontane heeft na Effi Briest trouwens nog een meesterwerk geschreven: Der Stechlin. Toen was hij al bijna tachtig. En die prachtige brieven van hem komen ook allemaal uit de laatste fase van zijn leven. Er is dus nog hoop.”