Volgens Goodreads heb ik dit jaar (tot nu toe) 143 boeken gelezen en geluisterd. In dit bescheiden eindejaarslijstje zet ik de beste boeken in willekeurige volgorde op een rijtje, met bij de eerste drie (ook willekeurig) een korte beschrijving.
Lees verder De 27 beste boeken die ik in 2021 heb gelezenTag: literatuur
Maarten ’t Hart over Multatuli, Charles Dickens en Theodor Fontane
Maarten ’t Hart (75) is de meest belezen man van Nederland. Door zijn leesverslaving heeft hij nooit tijd voor een bezoek aan een theater, een bioscoop of een concertzaal. In deze speciale editie van de maandelijkse rubriek ‘De culturele agenda van…’ vertelt de schrijver daarom welke boeken een blijvende indruk hebben achtergelaten en welke juist niet. “Ulysses van James Joyce wordt zwaar overschat.”
Lees verder Maarten ’t Hart over Multatuli, Charles Dickens en Theodor Fontane
Jan Wolkers: Cremers knapste leerling?
Schreef Jan Wolkers ‘pik’ dankzij Jan Cremer, of kon Cremer zo onverbloemd schrijven dankzij Wolkers? Biograaf Onno Blom gaat voorbij aan de band die de twee giganten hadden, aldus Cremer. ‘Een literair schandaal’, vindt hij.
Jan Cremer keek vreemd op toen hij op 7 oktober 2017 het Financieele Dagblad las. Literatuurwetenschapper Jaap Goedegebuure schreef daar dat Jan Wolkers ‘de weg had gebaand’ voor de onverbiddelijke bestseller Ik Jan Cremer. In 1989 beweerde diezelfde Goedegebuure, toen hoogleraar Taal- en Literatuurwetenschap aan de Universiteit van Tilburg, namelijk nog het tegenovergestelde. In zijn Nederlandse literatuur 1960-1988 schreef hij over Wolkers dat hij ‘niet de taboeschenner is waarvoor hij zich achteraf graag uitgeeft’ en dat hij pas zo onverbloemd over seksualiteit kon schrijven nadat ‘‘Het Beest’ Jan Cremer hem was voorgegaan’. Turks fruit, het beroemdste boek van ‘Cremers knapste leerling’ is volgens hem ‘weinig meer dan een voetnoot bij Jan Cremer’ die de romantiek van het minnende kunstenaarsstel al veel eerder had opgeroepen.
“Die man is de weg kwijt,” oordeelt de inmiddels 78-jarige Cremer, die momenteel in Italië hard werkt aan zijn nieuwe boek Canaille. “Hij spreekt zichzelf compleet tegen. Dat is natuurlijk al vreemd, maar nog veel vreemder vind ik de rol van Onno Blom.” In Het litteken van de dood, de biografie van Jan Wolkers, die twee weken na het verschijnen van het artikel werd gepresenteerd, maakt de biograaf namelijk niet één keer gewag van de invloed die Cremer op het werk van Wolkers zou hebben gehad. Cremer: “Blom gaat volledig voorbij aan de band die ik had met Wolkers. Ik kende Wolkers al sinds de jaren vijftig, ik heb hem diverse keren bezocht en had al die jaren heel goed contact met hem. Ik weet dat hij mijn werk enorm bewonderde, ik gold als een soort loods voor hem. Dat zei hij ook. Blom wist dat ook. Hij was honderd procent op de hoogte van die feiten, we hebben er ook weleens uitvoerig over gesproken toen hij bestuurslid was van het Cremer Museum in Enschede, maar hij heeft het bewust weggelaten in de biografie. Dat vind ik een kwalijke zaak. Een literair schandaal.”
Jaap Goedegebuure moet desgevraagd toegeven dat hij zichzelf tegenspreekt in het artikel. “In 1989 schreef ik inderdaad dat Jan Cremer geen wegbereider nodig had,” zegt hij, “maar daar ben ik, toen ik me voor dat artikel weer eens ging verdiepen in de documentatie, een beetje van teruggekomen. Jan Wolkers was onbetwist eerder in de tijd als het gaat om schrijven over seksualiteit. Al in 1963 liepen mensen boos weg uit de zaal toen hij in Leiden en Bergen het verhaal Kunstfruit voorlas. Cremer kon in zekere zin op dat pad voortgaan. Cremer was wel de eerste die expliciete taal ging gebruiken. Wolkers was veel meer omfloerst, die zou tot het verschijnen van Ik Jan Cremer in 1964 nooit woorden als ‘pik’, ‘kut’ en ‘neuken’ hebben gebruikt. Daarin was Jan Cremer echt een pionier, al had hij op zijn beurt weer heel goed naar Henry Miller en Jack Kerouac gekeken.” Een geagiteerde Cremer, even later aan de telefoon: “Ik word altijd met die twee vergeleken. Ik zweer je, ik heb die boeken nooit gelezen. Wolkers las ik trouwens ook niet. De jaren zestig waren veel te druk om te lezen. En ik schrijf ook veel beter. Literatuur lezen is tijdverlies.”
Er zijn weinig wetenschappelijke werken waarover de laatste jaren zo veel gesteggel is geweest als de biografie van Jan Wolkers. Een eerste promotiecommissie had de dissertatie afgewezen: het academische werkstuk zou zich te veel focussen op de hoofdpersoon en te weinig op de maatschappelijke en culturele context – wat de verhandeling onvoldoende ‘wetenschappelijk’ maakte. Een tweede commissie keurde de dissertatie wel goed. Goedegebuure heeft daar zijn eigen opvatting over: “Blom plaatst Jan Wolkers niet of nauwelijks in zijn tijd en vergelijkt hem al evenmin met zijn tijdgenoten, nee, het gaat bij hem om de uniciteit van Wolkers. Dat vind ik geen verantwoorde aanpak voor een biografie. Daardoor lijkt het net of Wolkers een volkomen uniek en eenmalig fenomeen is geweest – en dat is natuurlijk niet zo. Ik zou Jan Wolkers veel meer hebben behandeld als een exponent van de jaren zestig en daarbij ook zeker Jan Cremer – maar ook andere schrijvers, bijvoorbeeld de Vijftigers – hebben genoemd. Nu is het Wolkers voor en Wolkers na en dat zorgt voor een enorme uitvergroting. Ik denk ook dat Blom misschien iets te goed bevriend was met Wolkers en later met diens weduwe om hem met een gezonde afstand te beschouwen. Je ziet de hand van de weduwe ook wel heel erg terug in het boek, vind ik.”
Onno Blom moet hartelijk lachen om die laatste opmerking. “Welke hand van de weduwe is dat geweest? De rechter of de linker? Heeft Goedegebuure een van beide soms vastgehouden? Wellicht is zijn visie wel een tikje gekleurd. In het archief op Texel vond ik nog een boos briefje van Goedegebuure, nadat Wolkers hem een ‘schooierachtige wekeling met de herseninhoud van een ziekelijke chimpansee’ had genoemd. Zelfs dát heeft de biografie niet gehaald.” In de kritiek dat hij Wolkers in zijn biografie te veel als een uniek en eenmalig fenomeen beschouwt, kan hij zich niet vinden. “Ik zou Wolkers zelf niet zo snel een uniek fenomeen noemen, maar uitzonderlijk was hij wel. Net als Cremer een einzelgänger. En dat ontbreken van ‘die context’ is natuurlijk ook niet waar: de omgeving van Wolkers, de jeugd in Leiden en Oegstgeest, de succesjaren in Amsterdam en het late leven op Texel – het wordt allemaal uitgebreid getekend. De geschokte reacties op zijn werk, binnen en buiten de kunst, wat mannen en vrouwen van Wolkers vonden – het staat allemaal in mijn biografie.” Was hij op de hoogte van de passages in de bundel essays van Jaap Goedegebuure waarin hij stelt dat Jan Cremer het pad heeft geëffend voor Jan Wolkers? “Ik heb die documenten gelezen, maar ik heb geen bewijs gevonden dat Wolkers aantoonbaar literair door Cremer is beinvloed. Jan Cremer was geen loods voor Jan Wolkers. Cremer was ook niet eerder een ‘onverbloemde’ schrijver dan Wolkers. Omgekeerd lijkt Cremer me ook niet door Wolkers geïnspireerd. Ik denk dat Wolkers en Cremer onafhankelijk van elkaar ongeveer gelijktijdig zijn begonnen om proza te schrijven waarin expliciete scènes voorkomen. Dat was in een tijd waarin ze elkaar, voor zover ik weet, niet persoonlijk kenden. Dat ik hem niet heb genoemd heeft overigens niets te maken met mijn waardering voor Cremer – die is, zoals hij ook wel weet, heel groot. Het was gewoon steeds scherp kiezen.”
Zelfportret Pieter Steinz: ‘Ik ben bang voor pijn, niet voor de dood’
Pieter Steinz (1963) werkte meer dan twintig jaar als redacteur en literair recensent bij NRC Handelsblad en was sinds 2012 directeur van het Nederlands Letterenfonds, maar trok zich terug toen in 2013 de agressieve spierziekte ALS bij hem werd geconstateerd.
Van zijn hand verschenen onder meer de veelgeprezen bestsellers Dracula heeft echt geleefd, Made in Europe, en (met zijn dochter Jet) Steinz – gids voor de wereldliteratuur. Zijn laatste boek is het vorige week verschenen Lezen met ALS – Literatuur als levensbehoefte, waarin hij het verloop van zijn ziekte verbindt met boeken die hij (her)las.
Reden voor HP/De Tijd om hem te onderwerpen aan een ‘zelfportret’ – een maandelijkse serie vragen, gebaseerd op de beroemde questionnaire van Marcel Proust.
Wat is uw huidige gemoedstoestand?
Berustend maar opgewekt.
Wie zijn uw helden?
Paul McCartney om zijn virtuoze composities, Monty Python om hun absurdistische meesterwerken, René Goscinny om zijn humoristische scenario’s, George Orwell om zijn combinatie van maatschappijkritiek en literaire verbeeldingskracht en Woody Allen om zijn films vol kippenvel en tranen. En Mandela en Gandhi natuurlijk.
Aan wie ergert u zich?
Hufters en stomkoppen.
Lijkt u op uw vader?
Alleen in mijn liefde voor literatuur en reisgidsen.
Lijkt u op uw moeder?
Weinig, maar ik lijk wel veel op haar vader, mijn opa. Van hem heb ik een calvinistische inborst en een groot rechtvaardigheidsgevoel. Uiterlijk ben ik de afgelopen twee jaar ook steeds meer op hem gaan lijken.
Wat zijn uw dagdromen?
Dezelfde als die van andere ALS-patiënten: slapen zonder masker, praten zonder iPad, eten zonder sonde, wandelen zonder rolstoel, seks zonder beperkingen.
Wat is uw grootste angst?
Dat er iets ergs met mijn vrouw en kinderen gebeurt.
Bidt u weleens?
Nooit. Ik ben belijdend atheïst.
Heeft u ooit een mystieke ervaring gehad?
Niets dat niet aan het toeval kan worden geweten.
Bent u aantrekkelijk?
Een stuk minder dan een paar jaar geleden, qua uiterlijk dan.
Wat is uw definitie van geluk?
Een staat van tevredenheid met wat je hebt en wat je kunt.
Waar schaamt u zich voor?
Voor de aftakeling van mijn lichaam.
Bent u monogaam?
Sinds 1984.
Wanneer heeft u voor het laatst gehuild?
Een paar maanden geleden, bij het zien van Woody Allens Midnight in Paris.
Hoe moedig bent u?
Ik ben bang voor pijn, niet voor de dood. Maar ik zou mezelf geen held durven noemen.
Van wie heeft u het meest geleerd?
Van mijn vrouw, Claartje.
Welke eigenschap waardeert u in een vrouw?
Schoonheid, trouw, eerlijkheid, daadkracht, intelligentie, gevoel voor stijl en humor.
Welke eigenschap waardeert u in een man?
Trouw, eerlijkheid, eruditie, gevoel voor humor.
Als u iets aan uzelf kon veranderen, wat zou dat dan zijn?
Geen ALS meer.
Hoe ontspant u zich?
Als ik te moe ben voor een boek lees ik een Asterix, een Lucky Luke of zelfs een oude Suske en Wiske. Ben ik te moe voor een goede film, kijk ik naar Ik vertrek, Bed & Breakfast, Rail Away of een ander pretentieloos programma.
Van wie houdt u het meest?
Van mijn vrouw en mijn kinderen
Gelooft u in God?
Nee, maar ik geloof wel dat er niets is.
Waaraan bent u het meest gehecht?
Aan de vijftig fotoboeken waarin ik mijn verleden heb vastgelegd.
Welk leed heeft u anderen berokkend?
Op school heb ik wel eens iemand gepest, als journalist heb ik mensen in verlegenheid gebracht, als literair criticus heb ik vernietigende recensies geschreven, als chef heb ik medewerkers de wacht aangezegd.
Wat beschouwt u als uw grootste mislukking?
Ik heb met moeite en na vijf examens mijn rijbewijs gehaald, daarna zonder plezier en enig talent een jaar of tien gereden, en uiteindelijk geen stuur meer aangeraakt.
Wanneer was u het gelukkigst?
Tussen mijn veertigste en mijn vijftigste, met opgroeiende kinderen, mooie banen en geweldige reizen.
Wat is de beste plek om te wonen?
Bij de bossen en aan zee. Met Haarlem kom je een heel eind, zeker als je een tuin hebt.
Wie hoopt u nooit meer terug te zien?
Hufters en stomkoppen.
Hoe is ongeluk te vermijden?
Dat kan niet. Je kunt er het best mee leren leven.
Wat is uw devies?
Grace under pressure.
Writlit – schrijvers lezen ook
Voor de website van HP/De Tijd bedacht en verzorgde ik de rubriek Writlit – een rubriek, gebaseerd op een beroemde leeslijst van Ernest Hemingway, waarin twintig vooraanstaande literatoren uit het Nederlands taalgebied een klein college in cultuur gaven. Twintig zondagen op rij gaven onder meer Remco Campert, Joost Zwagerman en Cees Nooteboom aan wat een jonge schrijver absoluut moet lezen, en waarom. De rubriek liep van oktober 2013 tot en met februari 2014 en eindigde met een kleine tentoonstelling in de Openbare Bibliotheek van Amsterdam. Hierin waren fragmenten uit de interviews te lezen, de handgeschreven leeslijsten van de deelnemende schrijvers te bestuderen en de speciaal voor deze rubriek vervaardigde schrijversportretten van Anne Stolwijk en Rik Reimert te bewonderen.
Nieuwsgierig naar de rubriek? Kijk hier.