Robbert Dijkgraaf (62) is namens D66 minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Wat leest, luistert en ziet deze wereldberoemde natuurkundige in zijn vrije tijd?
Verschenen in het zomernummer van HP/De Tijd. (2022) Lees het gehele interview hier.
Boeken
“Mensen vragen me weleens: jouw wereld, de wereld van de natuurkundigen, hoe leer je die kennen? Dan antwoord ik: lees The Making of the Atomic Bomb van Richard Rhodes. Dat is een van de beste boeken die ik ken. Het is een groepsportret van een generatie natuurkundigen die in de eerste helft van de twintigste eeuw die eerste atoombom maakten, maar eigenlijk wordt de hele wereldgeschiedenis van die periode erin gereflecteerd. Soms heb je een boek dat op de een of andere manier samenvat wat jouw wereld is en voor mij is dat dit boek. In de wetenschap gaat het om iets heel individueels, je eigen ideeën en onderzoeken, maar je bent altijd onderdeel van een groter geheel. Dat laat dit boek heel mooi zien. Ik las het voor het eerst ergens in de jaren tachtig. Ik was student en wist nog niet zo goed welke kant ik op wilde gaan. Ik had tot mijn achttiende nog nooit een universiteit gezien. Ik kom niet uit een gezin waarin studeren vanzelfsprekend was, maar door boeken te lezen had ik wel een beeld van al die plekken die me toen al interessant leken. Ik las in die tijd bijvoorbeeld boeken over Einstein, over zijn tijd in Princeton, maar had natuurlijk nooit kunnen denken dat ik daar veertig jaar later zelf zou rondlopen. Hoe ben je daar gekomen? Niet omdat je de boeken die je hebt gelezen wilde volgen, maar omdat die boeken bepaalde beelden in je hoofd hebben gezet die je bij zijn gebleven en waar je je leven ook op stuurt, zonder dat je dat heel bewust doet. Die boeken zijn een soort kompas geworden.”
Kunst
“Eind jaren zeventig ging ik natuurkunde studeren. Ik was heel erg ambitieus en dacht: nu ga ik de grote wereld in. Het was dan ook een teleurstelling dat die wereld vooral leek te bestaan uit het halen van tentamens en het volgen van een pad dat voor jou was uitgestippeld. Ik raakte verveeld. Ik was in mijn jonge jaren altijd bezig geweest met schilderen en tekenen en pakte dat weer op om de verveling tegen te gaan, zonder daar iets mee te willen doen. In diezelfde tijd leerde ik mijn vrouw kennen, die zei: ‘Wat ben je aan het doen? Je bent zogenaamd natuurkundestudent, maar je hele huis staat vol met schilderijen. Moet je daar niet iets mee gaan doen?’ Mijn kompas wees me die richting uit en ik meldde me aan voor de Rietveld Academie.
Ik ben nooit zo blij geweest in m’n leven als de dag dat ik daar werd aangenomen. Ik vond het fantastisch om op een kunstacademie te zitten, maar wat ik een heel grote opluchting vond: er waren geen tentamens. Tentamens waren voor mij geen probleem, omdat ik er heel goed in was. Iemand vertelde mij wat ik moest leren om een tien te halen en ik haalde een tien. Ik probeer altijd maximaal te scoren, maar dat leidt enorm af van het plezier dat je ergens in hebt. Op de Rietveld hoefde ik niet te scoren. De belangrijkste vraag die daar werd gesteld: wat heb je vandaag ontdekt? Als je daar iets op kon antwoorden, was dat al voldoende. Ik werd ook gedwongen om dingen te doen waar ik niets mee had: fotografie, industrieel ontwerp, grafische vormgeving… Ik vond dat zo’n bevrijding. Soms gingen we gewoon een middag naar het Stedelijk en kon ik me een hele poos vergapen aan het schilderij Rosy-Fingered Dawn at Louse Point van Willem de Kooning. Later heeft dat nog heel lang als ansichtkaart op mijn werkkamer gestaan. Na het eerste jaar dacht ik: ben ik nu wel het goede aan het doen? Want als ik echt mijn kracht wil benutten, moet ik misschien toch weer natuurkunde gaan studeren. Ik ben na twee jaar teruggegaan naar de studie natuurkunde en heb in een zomer alle tentamens gedaan. Daarna ben ik gaan studeren zoals ik dat had gedaan op de Rietveld. Ik ging dingen onderzoeken, dingen uitrekenen, ook al vroeg ik daarmee naar de bekende weg, want je komt niet direct op een origineel idee. Aan het eind van de week keek ik dan wat ik had gedaan.
“Op de Rietveld Academie heb ik geleerd hoe je onderzoeker wordt. Je moet vooral veel durven doen. Als natuurkundig onderzoeker maak je ook geen tentamens; je mag zelf een vraag stellen en je weet niet eens of die vraag een antwoord heeft. Je stelt terecht dat er op de universiteiten tegenwoordig wordt geklaagd over een te hoge werkdruk en dat de manier van werken zoals ik hier propageer bijna onmogelijk is geworden. Er wordt te veel een pad voor je uitgelegd, terwijl ik er zelf juist heel veel profijt van heb gehad om dat kronkelpad af te leggen. Een van de dingen die ik voel is dat er meer ruimte moet komen voor die kronkelpaden. Dat is een heel hoge ambitie, maar als docenten op een universiteit meer tijd hebben om onderzoek te doen en studenten meer tijd hebben om op hun eigen tempo hun eigen weg te vinden, dan is dat geen verspilde ruimte. Die lege ruimte heb je vaak ook nodig. Mijn metaforische brein laat nu een schuifpuzzel zien, waar altijd een hokje leeg moet zijn, anders krijg je de puzzel niet gemaakt.”