Herman Finkers: ‘Ik geloof omdat het absurd is’

Herman Finkers (65) speelt, samen met Johanna ter Steege, de hoofdrol in de door hem zelf geschreven film De beentjes van Sint-Hildegard. Welke schrijvers, cabaretiers en filmmakers inspireren hem?

Verschenen in het februarinummer van HP/De Tijd. (2020) Lees het gehele interview hier.

THEATER
“Religie, humor en kunst horen bij elkaar. Ze doen alle drie hetzelfde: ze geven vorm aan het onuitspreekbare. Op het moment dat religie problemen heeft met humor of met kunst, dan klopt er iets niet, want ze doen alle drie precies hetzelfde, alleen dan op hun eigen manier. Daarom snap ik ook niet waarom collega-cabaretiers vaak zo antireligieus zijn. Het theater komt in zekere zin zelfs uit de kerk voort! Ik ben zelf katholiek. In het katholicisme staat de absurditeit centraal. De priester houdt een stuk witbrood omhoog en zegt: dit is het lichaam van Christus. Hij bedoelt dat niet symbolisch, nee, dat stuk witbrood is écht het lichaam van Christus. Dat zou dus betekenen dat mensen met een glutenallergie zonder problemen zo’n hostie kunnen nemen, maar als je te kennen geeft dat je een glutenallergie hebt, dan leggen ze voor aanvang van de mis toch een glutenvrije hostie in de kelk. Credo quia absurdum. Ik geloof omdat het absurd is. Als cabaretier ben je bezig met het absurde, dus hoe kun je dan niet door religie gegrepen zijn?”

BEELDENDE KUNST
“Er is geen religie geweest die zoveel kunst heeft voortgebracht als de Rooms-Katholieke Kerk. Ik kom geregeld in Museum Catharijneconvent, dat gevestigd is in een eeuwenoud klooster in de binnenstad in Utrecht.Niet zo lang geleden zag ik daar een prachtige tentoonstelling over relieken. Rijksmuseum Twenthe heeft ook prachtige exposities. Onlangs hing daar nog een echte Jan van Eyck: Madonna bij de fontein. Ik was verbaasd over hoe klein het in werkelijkheid is. Het is zo gedetailleerd, je ziet de kleinste details. Dat moet haast met een eenharig penseel geschilderd zijn. Ik kan zelf helemaal niet schilderen, al heb ik wel een keer een wandschildering gemaakt op mijn studentenkamer in Groningen. Ik wilde een vrouw schilderen, maar toen ik eens goed keek, had de figuur meer iets weg van een boer met een pet. Dus maakte ik er een boer met een pet van. Die pet leek uiteindelijk meer op een helm, dus werd het een boer met een helm. Zo gaat het met humor ook. Je begint aan iets te schrijven en uiteindelijk wordt het iets totaal anders dan je in gedachten had.”

Madonna bij de fontein kan me ontroeren, maar met Het Lam Gods heb ik een persoonlijke band. Midden jaren zeventig liftte ik met een vriend naar België. We kwamen aan in Gent, waar we een bezoekje brachten aan de Sint-Baafskathedraal. Het was heel rustig in de kerk, dus we keken daar op ons gemak wat rond. In een van de zijkapellen van de kooromgang zag ik opeens een groot drieluik hangen. Ik stootte mijn vriend aan: ‘Bertus, dat schilderij dat daar hangt, volgens mij is dat heel bekend.’ We zagen een bordje met de titel en de schilder, maar bij geen van beiden ging een belletje rinkelen. Bertus, een nuchtere Almeloër, keek ernaar en vroeg: ‘Zou zo’n drieluik ook echt dicht kunnen?’ Ik antwoordde: ‘Ja, dat moet je proefondervindelijk gaan bekijken, anders weet je het nooit. Pak jij het linkerluik, dan pak ik het rechterluik.’ Dus wij deden die luiken dicht en opeens werd de kerk een heksenketel van alarmbellen. Binnen vijf seconden waren we omringd door beveiligingsambtenaren en een paar priesters in een zwarte toog. ‘Goh, wat een belangstelling’, zei Bertus, die nogal onderkoeld aangelegd was. ‘Waar bent u mee bezig?’ vroeg een van de priesters woest. Bertus: ‘Nou, we waren benieuwd of dat ding ook echt dicht kon.’ De priester zeeg ineen, sloeg zijn handen voor zijn ogen en jammerde: ‘U wilde kijken of het dicht kon. U heeft het over Het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck, een van de hoogtepunten uit de schilderkunst, en u wilde alleen maar kijken of het dicht kon?’ Ik: ‘Ja, we wilden alleen even kijken of het dicht kon.’ Wanhopig brulde hij: ‘Én?’ ‘Ja, het drieluik kan inderdaad dicht.’ We werden meteen de kerk uit gezet. Niet lang daarna hing het achter kogelvrij glas, en op een andere plek in de kerk. Ik weet niet of wij daar iets mee te maken hebben gehad.”

FILM
“Mijn favoriete soort humor is de absurde humor. Dat je naast deze werkelijkheid een andere werkelijkheid zet. De grootmeesters van dit genre zijn de mannen van Monty Python. Het is misschien niet heel highbrowom te zeggen, maar de mooiste film die ik ken is Life of Brian. Daarin zijn religie, kunst en humor tot een mooie eenheid gesmeed. Ik weet nog dat ik de film voor de eerste keer zag in de bioscoop. Voor de ingang stonden een paar mensen te flyeren. Ze waarschuwden de bioscoopbezoekers: u gaat een godslasterende film zien! Dat vond ik pas godslastering. Dat je namens God zegt: ik vind deze film niet grappig. Bovendien is het ook een heel respectvolle film, want het gaat niet over Jezus, maar over zijn buurjongen Brian, die wordt gezien als de Messias.”

“Rowan Atkinson is ook een meester van de absurde humor. Hij beeldt uit wat wij in sommige situaties denken. Dat is wat mij betreft ook iets wat je met humor kunt doen: peuren in het onbewuste. Mr. Bean komt bijvoorbeeld in de wachtkamer van de dokter en naast hem zit een man met een been in het gips. Hij gaat zitten en slaat expres heel soepel zijn benen over elkaar heen. Heel onbewust denk je zelf ook in zo’n situatie: ik kan lekker wel mijn benen over elkaar doen en jij niet. Mr. Bean doet dat dan gewoon. De humor in De beentjes van Sint-Hildegard is overigens anders dan in m’n cabaretprogramma’s. Kleiner, veel minder absurd, en meer uit de werkelijkheid geplukt.”