Lale Gül: ‘Over mijn veiligheid maak ik me grote zorgen’

Schrijfster Lale Gül (23) maakte eerder dit jaar furore met haar debuutroman ‘Ik ga leven’. Het boek is een groot succes, maar brengt ook de nodige risico’s met zich mee. ‘Als ik na een televisieoptreden naar huis moet, denk ik bij het verlaten van de studio altijd: shit, mensen die kwaad willen, weten nu waar ik ben.’

Meer lezen over Lale Gül: ‘Over mijn veiligheid maak ik me grote zorgen’

Manuel Broekman: ‘Veel mensen denken dat ik arrogant ben’

Manuel Broekman (33) had na een moeilijk jaar even wat tijd voor zichzelf nodig, maar maakt nu zijn comeback met de single Pornvibe. Playboy spreekt de acteurmuzikant onder meer over zijn droomrol, zijn nieuwe vriendin en gekke ervaringen tijdens optredens: ‘Ik heb menig borstpartij gezien.’

Meer lezen over Manuel Broekman: ‘Veel mensen denken dat ik arrogant ben’

Peter Faber: ‘Bang voor de dood ben ik niet meer’

Peter Faber (76) is een van de grootste acteurs van ons land. Playboy spreekt hem over zijn moeilijke jeugd, zijn vijf huwelijken en zijn intense liefdesleven: “Als je ouder wordt duurt het langer voor je een orgasme krijgt, maar het vrijen zelf wordt ook orgastisch.”

Meer lezen over Peter Faber: ‘Bang voor de dood ben ik niet meer’

Jan Cremer: ‘Het feminisme is aan mij voorbijgegaan’

Jan Cremer (79) is schrijver en schilder. Playboy spreekt hem naar aanleiding van zijn nieuwe boek Canaille over de verfilmingspogingen van zijn bestseller Ik Jan Cremer, zijn weerzin tegen fatsoensrakkers en zijn literaire aspiraties: ‘Ik schrijf begrijpbare porno voor het volk.’

Jan Cremer is bij leven een legende. Hij maakte zichzelf onsterfelijk met de onverbiddelijke bestseller Ik Jan Cremer uit 1964. Zijn reisavonturen vol drank, geweld en seks zorgden voor een schok in Nederland. De vrije jaren zestig waren na het verschijnen van dit boek pas echt begonnen. Na het succes van zijn debuut – er zouden wereldwijd zo’n twaalf miljoen exemplaren van zijn verkocht – vertrok Cremer naar Amerika. Hij nam zijn intrek in het vermaarde Chelsea Hotel in New York, waar hij vriendschap sloot met Bob Dylan en verloofd was met sekssymbool Jayne Mansfield. Tegenwoordig verdeelt hij zijn tijd over Parijs, Berlijn, Amsterdam en Umbrië. Playboy spreekt de nog immer schrijvende en schilderende kunstenaar in de galerie van zijn vrouw in Amsterdam.

Onlangs verscheen je nieuwe boek Canaille. Zit het publiek nog wel te wachten op nieuw werk van Jan Cremer?
“Dat denk ik wel, ja. Ik ben de meest gelezen schrijver van Nederland, al vanaf 1964 bestsellerauteur, en ik heb een hele schare lezers, nationaal en internationaal, die honger hebben naar mijn werk. Ik kan er nog steeds op rekenen dat ik in Holland ongeveer zestigduizend lezers heb die het nieuwe boek graag willen lezen. Dat is voor mijn doen weinig, vroeger had ik er zeshonderdduizend, maar voor tegenwoordig is dat veel.”

Kun je kort uitleggen waar het boek over gaat?
“Het gaat over de opkomst en ondergang van een beroemde primaballerina en de onmogelijke taak om voor het eerst van je leven een gezin te vormen. Ik trouwde in de jaren zestig met mijn grote liefde met wie ik een leven probeerde op te bouwen in New York. We kregen een dochter. Voor het eerst in mijn leven had ik een gezin. Ik had tot die tijd geen familie-ervaring. Ik was enig kind, mijn vader was al vroeg overleden, ik heb tot mijn veertiende altijd in tehuizen gezeten, ik was onopvoedbaar. In Amerika zag de toekomst er rooskleurig uit. Ik had alles wat ik wilde: een mooie vrouw, een lief kind, een prachtige ranch met paarden, honden, noem maar op. Dat ging natuurlijk mis. Onze relatie liep stuk. Op geld. Ik geef helemaal niets om geld, als ik geld heb dan geef ik het uit, maar dat was voor haar een probleem. Ze beschouwde haar zeven jaar met mij uiteindelijk als een one-night-stand en de dochter die daaruit voortkwam ziet mij als haar spermadonor. Ik heb met allebei geen contact meer.”

Ik kan me voorstellen dat dat lastig is.
“Je krijgt oorlog met je vrouw, die zet haar dochter tegen je op. Je dochter wordt je vijand, en vijanden, zo is mij geleerd, moet je op afstand houden. Dus dat is voorbij. Ik ben wat dat betreft een vrij harde figuur, misschien nog wel harder dan vroeger. Als iemand om wat voor reden dan ook mijn vertrouwen heeft geschaad, komt het nooit meer goed.”

Je hebt kisten vol met aantekeningen, waardoor je ook deze liefdesgeschiedenis tot in de kleinste details reconstrueert. Waarom heb je alles altijd bijgehouden?
“Ik heb mezelf op mijn veertiende de taak gesteld om mijn leven te beschrijven. Ik dacht: of mijn leven wordt helemaal niks, of ik schrijf gewoon op wat ik allemaal meemaak. Dat laatste heb ik dus gedaan. Ik beschrijf mijn leven als een soort vaart op zee, als een odyssee, als een zwerftocht, waarbij ik langs allerlei rotsen vaar. Als ik zo’n rots heb beschreven dan ben ik er voorbij, dan is het klaar, dan slaan de golven erover. Elk boek beschrijft zo’n rots. Ik heb er nog minimaal drie in mijn hoofd zitten.”

Hoe schrijf je precies?
“Op mijn Triumph Gabriele. Voltaire schreef al: schrijven is oorlog. Voor mij zijn de hamertjes van een schrijfmachine klauwen. Ik heb weleens een elektrische schrijfmachine geprobeerd, maar dat is veel te zacht. Computers zijn al helemaal niet aan mij besteed. Het moet kletteren. Ik schrijf zoals ik schilder: heel ruw. Met kwasten en troffels sla ik de verf op het doek, met mijn schrijfmachine hamer ik de letters in het papier. De inkt spat eromheen. Dat zie je met het blote oog niet, maar als je met een loep kijkt zie je dat geen enkele letter hetzelfde is.”

Krijg je genoeg erkenning voor je schrijverschap?
“In Amerika en Duitsland sta ik in allerlei encyclopedieën als zijnde een van de grote namen van de literatuur in Holland. Hier hebben de meeste collega-schrijvers nog nooit van mij gehoord. Het is misschien een beetje hetzelfde als met De Telegraaf: het is de grootste krant van het land, maar niemand heeft het ooit gelezen, begrijp je wel.”

Je hebt ook nooit een literaire prijs ontvangen.
“En dat moeten ze ook niet wagen. Dan berg je je maar, als je dat durft. Daar zijn ze nu te laat mee. Ik weet dat ik absoluut mijn best doe om goed te schrijven en mooi te schilderen. Ik sta nog steeds achter elk woord dat ik heb geschreven en elk schilderij dat ik heb geschilderd. En of nu een persoon mijn werk mooi vindt of een miljoen personen en of ze me daar nu een prijs voor geven  – het interesseert me in feite ook niet. Ik ben koninklijk onderscheiden, Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw, en dat vind ik waardevol genoeg.”

Volg je de nieuwe lichting schrijvers?
“Nee. In Holland wordt de bestsellerlijst momenteel aangevoerd door literaire kwakzalvers. Daar ga ik mijn tijd niet aan besteden. Ik heb niets aan iemand die mooi kan schrijven, dat kan ik zelf ook wel, en dan nog beter ook. De schrijvers van tegenwoordig schrijven allemaal prachtige zinnen, maar ze hebben geen seconde in hun leven honger geleden, ze weten niet wat armoede is. Dan kun je ook niet goed schrijven. Ik moest altijd mijn eigen brood verdienen. Ik heb in de haven moeten werken, ik heb moeten varen, ik heb in een slachterij gewerkt. Dat is het doornige pad van de kunst. Ik schrijf alles op met hart en ziel, over wat ik heb meegemaakt en gevoeld, zo simpel is dat.”

Ik Jan Cremer is een iconisch boek. Wereldwijd zouden er twaalf miljoen exemplaren van zijn verkocht. Waarom is het eigenlijk nooit verfilmd?
“Ha, dat is een boek op zich, de talloze pogingen die zijn ondernomen om het boek te verfilmen, vaak niet door de minsten. Oliver Stone, nog steeds een vriend van me, wilde er zijn afstudeerfilm van maken. Dat was al in 1967. Francis Ford Coppola heb ik ook mee te maken gehad, maar die werd afgewezen, want die had een script ingeleverd dat helemaal niet liep. Een jaar later maakte hij The Godfather. Vorig jaar kregen we nog een verzoek van Johnny Depp. Die wil het ook gaan regisseren, maar daar hebben we nu al een tijd niets meer van gehoord. Ik moet je zeggen, ik heb altijd wel goed kunnen leven van de optierechten. Die worden dan voor een of twee jaar betaald en dan heb je toch een flink kapitaal in handen. En dan ben ik dus altijd blij als het weer niet doorgaat, want dan kunnen we de optie nog een keer opnieuw verkopen.”

Waar loopt het dan op stuk?
“Op het script. Het boek bestaat uit meerdere verhalen, speelt op verschillende locaties op de wereld, ik geloof wel twaalf. In woorden kun je makkelijk van Ibiza naar New York springen, maar in een film kan dat niet.”

In een serie wel.
“Nu we het erover hebben… We werden niet zo lang geleden benaderd door Netflix. Die willen er een serie van maken van twaalf afleveringen. Dat is natuurlijk wel een mogelijkheid, want dan hoef je niet telkens te springen tussen al die tijden en locaties, dan kun je dat per aflevering doen. Maar je weet hoe dat gaat: eerst is er enorm veel contact, dan hoor je een tijd niets meer en dan hoor je opeens weer wat. We zullen zien.”

Ik Jan Cremer werd van meet af aan omarmd door het volk. Eindelijk was er iemand die onverbloemd schreef waar het op stond. Je noemde jezelf ook ‘schrijver van het volk’. Zie je jezelf nog steeds zo?
“Ja. Letterlijk en figuurlijk. Ik schrijf begrijpbare porno voor het volk. Ik spreek ook als een van de weinige schrijvers de taal van het volk, omdat ik uit het volk voortkom. Ik leefde vanaf mijn vijfde jaar op straat en alles wat je daar leert… Er is geen betere universiteit dan de straat. De allerhoogste academische graad haal je op straat. Als je naar mijn vriendenkring kijkt, zijn dat ook nog steeds militairen, mariniers en politiemensen. Daar heb ik geen diepe gesprekken mee, maar ik voel me er wel bij thuis. Ik heb heel weinig kunstvrienden. Ik vind de kunstwereld een schijnheilige wereld, een hypocriete wereld. Een wereld van likken en buigen. Dat past niet bij mij.”

Zie je jezelf eigenlijk als een schrijvende schilder of een schilderende schrijver?
“Die vraagt wordt me altijd gesteld. Ik denk zo niet. Het is een doem als je geboren wordt als kunstenaar met meerdere talenten. Dat klinkt misschien dramatisch, maar het is zo. Want van kleins af aan heb je onrust in je, ik in elk geval. Elk kind is tot zijn vijfde een kunstenaar in de dop. Op school wordt dat eruit geslagen. Mensen die dat niet uit zich laten slaan, moeten een pad kiezen die enorme kronkels heeft en hobbelig is. Dat is een pad vol doornen. Er zijn er maar weinig die dat pad kunnen volhouden. Ik moet mijn hele leven al schrijven en schilderen. Ik hoop altijd dat ik op een dag geen zin meer heb om te schilderen of om te schrijven, maar ik krijg juist steeds meer zin om te schilderen en te schrijven. Mijn werk is mij heilig. Ik ben zeer gedisciplineerd, alhoewel mijn imago is dat ik dat niet ben. Ik kan nog steeds weleens flink doorzakken, de hort op gaan, dat hoort bij het leven, maar mijn werk is altijd nummer een geweest in mijn leven. Van jongs af aan. Eerst verf kopen, dan eten. Eerst schrijfpapier kopen, dan eten. Ik kan alleen niet tegelijk schilderen en schrijven. Daarom schilder ik in de zomer en schrijf ik in de winter. Voor de mensheid is het goed dat ik allebei doe, maar voor mijzelf niet. Het geeft heel veel onrust.”

Volgend jaar word je tachtig. Zie je daar tegenop?
“Waarom? Voor mij zijn het gewoon twee cijfers. Een acht en een nul. Ik heb altijd het idee, en dat klinkt misschien een beetje belachelijk langzamerhand, dat ik nog moet beginnen. Ik vind het ook heerlijk om dat gevoel te hebben. Als je dat gevoel niet meer hebt kun je beter meteen stoppen.”

Je denkt dus niet na over het onvermijdelijke einde?
Fel: “Nee man, ben je gek, helemaal geen sprake van. Natuurlijk niet. Ik ga door tot m’n honderdveertigste en daarna zien we wel verder. Leeftijd zegt mij niks. En tachtig… In mijn jeugd was ik altijd ondervoed. Veel kinderen waren ondervoed in die tijd. Ik was graatmager en oorlogswees en zat in een tehuis op de Veluwe. Daar mochten we altijd spelen voor het slapengaan. Op een gegeven moment kwamen er nieuwe pleegzusters. Ik was aan het stoeien met een jongen maar dat ging volgens een van die nieuwe zusters een beetje te ruw. Een andere zuster zei toen, en dat hoorde ik: ‘Laat hem maar, die haalt de zestien niet.’ Ik dacht: moet jij eens opletten, kreng, ik haal de zestien wel. En nu ben ik bijna tachtig. Nietzsche zei al: ‘Was mich nicht umbringt, macht mich stärker.’ Dat is mijn stelregel in het leven. Ik zie het leven als een eenmansguerilla. Je moet jezelf er doorheen tijgeren. Met het einde ben ik helemaal niet bezig, daar denk ik nooit aan. Ik heb daar ook helemaal geen tijd voor; ik moet aan het werk!”

Hij staat op en loopt naar de keuken. “Wil je ook een glas water? Of wil je liever een kop koffie?” Ik aarzel. “Of zullen we een biertje doen?” Dat klinkt beter. Hij komt terug met twee flesjes Pilsner Urquell.

Je bent een vrouwenkenner. Waar moet een goede vrouw volgens jou aan voldoen?
“Meestal zijn de vrouwen waar ik op val blond, hebben blauwe ogen, moeten tegen een stootje kunnen, goed in de keuken zijn en een goede kameraad zijn. Het belangrijkste is om een goede kameraad te hebben in je leven. Mijn Babette is mijn muze, mijn grote liefde. Ik ontkom er natuurlijk niet aan dat ik in mijn verleden andere grote liefdes ben tegengekomen, daar schrijf ik natuurlijk ook over, maar dat vindt ze niet erg. Je kunt je verleden niet uit de weg gaan.”

Zijn de vrouwen veranderd in vergelijking met vroeger?
“Nee.”

Niet? Ook niet door de feministische golven?
Spottend: “Die zijn aan mij voorbijgegaan. In mijn kring komen geen feministen voor. Een leuke vrouw is voor mij nog steeds gewoon een lekker wijf waar je een borrel mee kan drinken en waar je goed mee kan lachen en waar je de liefde mee kan bedrijven” Lachend: “Waar zijn ze anders voor zou ik haast zeggen.”

Is dat niet heel seksistisch? Je schrijft in een van je boeken bijvoorbeeld ook: ‘Een goede vrouw is onderworpen aan haar man, haar Heer en Meester’.
“Dat schrijf ik ook een beetje om te stangen, natuurlijk. Ik schreef ook dat een goede vrouw ’s ochtends als eerste opstaat en zingend in de keuken een lekker ontbijt klaarmaakt dat ze manlief op bed komt brengen met de krant opengevouwen op de sportpagina en ’s avonds in een korte rok en op hoge hakken de dampende piepers serveert. Dat vind ik nog steeds een mooi beeld. Dat is humor.”

Onlangs was er een nieuwe toneelbewerking van Turks fruit van Jan Wolkers. De makers vonden het boek achterhaald en hebben er een vrouwvriendelijker versie van gemaakt. Hoe kijk jij daarnaar?
“Dat kan toch helemaal niet? Ik doe niet mee aan die hysterie. Ik schrijf wat ik schrijven wil. Ik vind dat ik in de maat blijf, maar ik schrijf wel waar het op staat. Een lekker wijf is een lekker wijf. Ik schrijf gewoon wat het is en dat blijf ik doen. Turks fruit vond ik bij verschijning trouwens al achterhaald. Alles wat erin staat, staat al in Ik Jan Cremer.”

Herken je in deze tijd iets van de preutsheid van de jaren zestig?
“Er was helemaal geen preutsheid in de jaren zestig. Ik emigreerde in 1964 naar Amerika. Hier kwamen in die tijd de eerste pornoblaadjes op de markt en werd de vrije seks gepropageerd, maar daar was het moeilijk om een meid te vinden die niet meteen haar benen spreidde. Ik beschrijf in Ik Jan Cremer 3 hoe wild het daar toen was, vooral op seksgebied. Van hoog tot laag – iedereen was ermee bezig. Er waren meiden uit de beste families die in die tijd in pornofilms optraden. In de jaren zeventig is dat weer teruggedrongen. Mensen van die generatie gingen zichzelf profileren in de zakenwereld en wilden niet meer herinnerd worden aan hun verleden. Die nieuwe preutsheid zal tijdelijk zijn. Die hele #MeToo-beweging is te gek voor woorden. Kijk, uitwassen moet je bestrijden, met harde hand, voor de rest moet je niet te kleinzerig doen. Je moet schrijvers ook geen taboes opleggen, want dan maak je juist de taboedoorbrekers wakker. Als ik iets niet mag dan ga ik het juist doen. Dat zit in onze volksaard. Holland is ontstaan uit anarchisten. In 9 n. Chr. had je de Slag bij het Teutoburgerwoud. De mensen die we nu deserteurs noemen, degenen op vaandelvlucht, vluchtten westwaarts de moerassen in. Holland bestaat uit hels land. Daar komt de naam ook vandaan. De Germanen zeiden: laat die deserteurs maar creperen, die verdrinken toch wel in het moeras. Dat zijn de Hollanders. Wij zijn dus eigenlijk een volk van deserteurs. Die anarchie lijkt nu helemaal verdoofd.”

Je zei net dat je het verleden niet uit de weg kunt gaan. Betekent dat ook dat we het verleden van ons eigen land niet mogen verloochenen? Ik denk bijvoorbeeld aan de mensen die de naam van Jan Pieterszoon Coen uit het straatbeeld willen laten verdwijnen.
“Dat vind ik ook te gek voor woorden. Coen heeft ons land helpen opbouwen, of hij dat nu op een goede manier heeft gedaan of niet. Je kunt de historie niet gaan herschrijven of fatsoeneren. Dat kan gewoon niet. We moeten oppassen voor de fatsoensrakkers, voor de extremisten van het fatsoen. Je kunt daar eigenlijk maar een ding tegen doen: negeren. Als je ze geen aandacht geeft dan sterven ze uit. Maar kranten denken: goed nieuws is geen nieuws, dus de kranten teren erop. Als de kranten het zouden stilzwijgen dan bestaat die sfeer niet meer. Ik doe er in ieder geval niet aan mee. Wat ik al zei: een lekker wijf is bij mij nog steeds een lekker wijf. En als ze mooie tieten heeft dan schrijf ik dat ze mooie tieten heeft. De op fatsoen gedresseerde apen die dat niet willen lezen die doen hun ogen maar dicht.”

Je woonde twaalf jaar in het vermaarde Chelsea Hotel in New York. In Ik Jan Cremer 3 schrijf je daar uitgebreid over, onder meer over je vriendschap met Bob Dylan. Hoe is die ontstaan?
“Die leerde ik kennen via mijn boek. In New York heb je weinig boekhandels. Je hebt niet van die kleine winkeltjes zoals hier, er zijn maar een paar grote boekhandels, zoals die op Times Square. Daar stond mijn boek prominent in de etalage. Ik ging daar weleens naar binnen, ik woonde daar vlakbij, en leerde de jongen die die boeken verkocht kennen. Hij zei: ‘Weet je wie hier net de deur uit gaat? Tennessee Williams, met een doos boeken van je.’ Ik kende hem vaag als de schrijver van Cat on a Hot Tin Roof, dus dat klonk wel goed. Een paar dagen later kwam ik er weer. ‘Weet je wie hier net wegloopt met je boek?’, zei hij. ‘Bob Dylan. Dat is een folkzanger die heel beroemd aan het worden is. Hij heeft twee dozen van I Jan Cremer besteld.’ Een paar dagen later komt de manager van het hotel naar me toe en zei dat hij me aan iemand voor wilde stellen. Dat was Bob Dylan. We zijn bevriend geraakt, dat heeft ongeveer een jaar geduurd, toen was het over. De muziekwereld is mijn wereld niet. Ik ben met hem meegevlogen naar concerten, maar hij wilde teveel grip op mij krijgen, hij wilde dat ik overal mee naar toe ging. Maar ik moest schrijven en schilderen, natuurlijk. Ik had geen tijd om overal mee naar toe te gaan.”

Je zet hem neer als iemand die andere mensen misbruikt om de top te bereiken.
“Ik vond hem een rücksichtslose streber. Hij is een hele goede zanger en musicus, maar als persoon is het een rotzak. Ik ben eens met hem mee geweest naar een concert in Philadelphia waar zijn ouders ook waren. Hij begroette ze niet eens. Wat hij schreef kwam letterlijk uit de kranten en uit zijn rijmwoordenboek. Prima, maar dat hij daarvoor de Nobelprijs voor de Literatuur heeft ontvangen, is natuurlijk te gek voor woorden.”

Je schrijft ook dat je hebt meegewerkt aan een van zijn beroemdste liedjes, Visions of Joanna. Hoe zit dat precies?
“Ik heb die naam bedacht: Joanna. Dylan zocht een naam die Europees klonk en dat werd dus deze naam. Sad lady of the Low Lands gaat over mijn toenmalige vriendin Nico, de zangeres van The Velvet Underground. Later zijn daar andere dingen over geschreven, dat het over andere vrouwen gaat, maar het gaat over Nico. Zij schreef op haar beurt weer I’ll be your mirror van The Velvet Underground. Ik zat destijds in Californië voor filmrechten en zij zat in mijn atelier in het Chelsea Hotel en als we elkaar dan belden dan zei ze: ‘Don’t worry, I’ll be your mirror.’ Ik heb gezien dat ze dat nummer schreef. Dat wordt nu toegeschreven aan Lou Reed, maar dat is onterecht, dat heeft natuurlijk allemaal met rechten te maken.”

Het hoogtepunt van Ik Jan Cremer 3 is je vier maanden durende reis door Zuid-Amerika met je toenmalige verloofde Jayne Mansfield. Hoe ging dat?
“We leerden elkaar kennen door een publiciteitsfoto. Ik had Ik Jan Cremer aan haar opgedragen, dus toen er een Amerikaanse editie verscheen, gingen we samen op de foto. Ze hield me meteen vast en kon me niet meer vergeten. Daarom vroeg ze me mee op die publiciteitsreis door Zuid-Amerika. Lees het allemaal maar na. Ik kwam van het gekkenhuis New York in het krankzinnigengesticht Zuid-Amerika, begrijp je wel. Alles is gebaseerd op mijn aantekeningen uit die tijd. Alles klopt wat er staat.”

Toch klinken de verhalen je vertelt bijna te mooi om waar te zijn. Ze zeggen weleens dat je een fantast bent. Trek je je dat aan?
“Daar moet ik hartelijk om lachen. Ik heb altijd medelijden met hen die zo vol domheid zijn. Diezelfde mensen zeggen ook dat ik een fascist ben. Het is heel simpel: ik hoef niets te bewijzen, de historie zal het uitmaken. Alles wat ik schrijf is te verifiëren. Zoek het maar na.”

Onlangs verscheen je nieuwe boek Canaille. Zit het publiek nog wel te wachten op nieuw werk van Jan Cremer?
“Dat denk ik wel, ja. Ik ben de meest gelezen schrijver van Nederland, al vanaf 1964 bestsellerauteur, en ik heb een hele schare lezers, nationaal en internationaal, die honger hebben naar mijn werk. Ik kan er nog steeds op rekenen dat ik in Holland ongeveer 60.000 lezers heb die het nieuwe boek graag willen lezen. Dat is voor mijn doen weinig, vroeger had ik er 600.000, maar voor tegenwoordig is dat veel.”

Kun je kort uitleggen waar het boek over gaat?
“Het gaat over de opkomst en ondergang van een beroemde primaballerina en de onmogelijke taak om voor het eerst van je leven een gezin te vormen. Ik trouwde in de jaren zestig met mijn grote liefde, met wie ik een leven probeerde op te bouwen in New York. We kregen een dochter. Voor het eerst in mijn leven had ik een gezin. Tot die tijd had ik geen familie-ervaring. Ik was enig kind, mijn vader was al vroeg overleden, ik heb tot mijn veertiende altijd in tehuizen gezeten, ik was onopvoedbaar. In Amerika zag de toekomst er rooskleurig uit. Ik had alles wat ik wilde: een mooie vrouw, een lief kind, een prachtige ranch met paarden, honden, noem maar op. Dat ging natuurlijk mis. Onze relatie liep stuk. Op geld. Ik geef helemaal niets om geld, als ik geld heb dan geef ik het uit. Dat was voor haar een probleem. Ze beschouwde haar zeven jaar met mij uiteindelijk als een onenightstand en de dochter die daaruit voortkwam ziet mij als haar moeders spermadonor. Ik heb met allebei geen contact meer.”

Ik kan me voorstellen dat dat lastig is.
“Je krijgt oorlog met je vrouw, die zet haar dochter tegen je op. Je dochter wordt je vijand, en vijanden, zo is mij geleerd, moet je op afstand houden. Dus dat is voorbij. Ik ben wat dat betreft een vrij harde figuur, misschien nog wel harder dan vroeger. Als iemand om wat voor reden dan ook mijn vertrouwen heeft geschaad, komt het nooit meer goed.”

***

Krijg je genoeg erkenning voor je schrijverschap?
“In Amerika en Duitsland sta ik in allerlei encyclopedieën als zijnde een van de grote namen van de literatuur in Holland. Hier hebben de meeste collega-schrijvers nog nooit van mij gehoord. Het is misschien een beetje hetzelfde als met De Telegraaf: het is de grootste krant van het land, maar niemand heeft het ooit gelezen, begrijp je wel.”

Je hebt ook nooit een literaire prijs ontvangen.
“En dat moeten ze ook niet wagen. Dan berg je je maar, als je dat durft. Daar zijn ze nu te laat mee. Ik weet dat ik absoluut mijn best doe om goed te schrijven en mooi te schilderen. Ik sta nog steeds achter elk woord dat ik heb geschreven en elk schilderij dat ik heb geschilderd. Of nu één persoon mijn werk mooi vindt of een miljoen personen en of ze me daar nu een prijs voor geven – het interesseert me in feite ook niet. Ik ben koninklijk onderscheiden, Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Dat vind ik waardevol genoeg.”

Volg je de nieuwe lichting schrijvers?
“Nee. In Holland wordt de bestsellerlijst momenteel aangevoerd door literaire kwakzalvers. Daar ga ik mijn tijd niet aan besteden. Ik heb niets aan iemand die mooi kan schrijven, dat kan ik zelf ook wel, en dan nog beter ook. De schrijvers van tegenwoordig schrijven allemaal prachtige zinnen, maar ze hebben geen seconde in hun leven honger geleden, ze weten niet wat armoede is. Dan kun je ook niet goed schrijven. Ik moest altijd mijn eigen brood verdienen. Ik heb in de haven moeten werken, ik heb moeten varen, ik heb in een slachterij gewerkt. Dat is het doornige pad van de kunst. Ik schrijf alles op met hart en ziel, over wat ik heb meegemaakt en gevoeld. Zo simpel is dat.”

***

Je bent een vrouwenkenner. Waar moet een goede vrouw volgens jou aan voldoen?
Meestal zijn de vrouwen op wie ik val blond en hebben blauwe ogen. Ze moeten tegen een stootje kunnen, goed in de keuken zijn en een goede kameraad zijn. Het belangrijkste is om een goede kameraad te hebben in je leven. Mijn Babette is mijn muze, mijn grote liefde. Ik ontkom er natuurlijk niet aan dat ik in mijn verleden andere grote liefdes ben tegengekomen, daar schrijf ik natuurlijk ook over, maar dat vindt ze niet erg. Je kunt je verleden niet uit de weg gaan.”

Zijn de vrouwen veranderd in vergelijking met vroeger?
“Nee.”

Niet? Ook niet door de feministische golven?
Spottend: ‘Die zijn aan mij voorbijgegaan. In mijn kring komen geen feministen voor. Een leuke vrouw is voor mij nog steeds gewoon een lekker wijf met wie je een borrel kan drinken en met wie je goed kan lachen en de liefde mee kan bedrijven’ Lachend: ‘Waar zijn ze anders voor, zou ik haast zeggen.’

Is dat niet heel seksistisch? Je schrijft in een van je boeken bijvoorbeeld ook: ‘Een goede vrouw is onderworpen aan haar man, haar Heer en Meester’.
“Dat schrijf ik ook een beetje om te stangen, natuurlijk. Ik schreef ook dat een goede vrouw ’s ochtends als eerste opstaat en zingend in de keuken een lekker ontbijt klaarmaakt dat ze manlief op bed komt brengen met de krant opengevouwen op de sportpagina en ’s avonds in een korte rok en op hoge hakken de dampende piepers serveert. Dat vind ik nog steeds een mooi beeld. Dat is humor.”

Onlangs was er een nieuwe toneelbewerking van Turks fruit van Jan Wolkers. De makers vonden het boek achterhaald en hebben er een vrouwvriendelijker versie van gemaakt. Hoe kijk jij daarnaar?
“Dat kan toch helemaal niet? Ik doe niet mee aan die hysterie. Ik schrijf wat ik schrijven wil. Ik vind dat ik in de maat blijf, maar ik schrijf wel waar het op staat. Een lekker wijf is een lekker wijf. Ik schrijf gewoon wat het is en dat blijf ik doen. Turks fruit vond ik bij verschijning trouwens al achterhaald. Alles wat erin staat, staat al in Ik Jan Cremer.”

 

 

Rudi Fuchs: ‘Wat je niet kunt zeggen, kun je ook niet zien’

Kunsthistoricus en oud-museumdirecteur Rudi Fuchs (77) stelde de tentoonstelling Licht in kleur – Edgar Fernhout samen voor Museum Kranenburgh in Bergen (NH). Wat leest, luistert en ziet hij in zijn vrije tijd?

Interview in het juninummer van HP/De Tijd. (2019)

BOEKEN
“Ik lees heel veel door elkaar heen, maar het zijn meestal gedichten die ik lees. Daar krijg ik geen genoeg van. Gedichten hebben mij altijd geholpen om naar kunst te kijken. Mijn leermeester, hoogleraar Henri van de Waal, heeft mij geleerd: wat je niet kunt zeggen, kun je ook niet zien. Hij bedoelde daarmee dat je de taal los moet maken in je hoofd om onder woorden te kunnen brengen wat je ziet. En dat losmaken – dat heb ik van begin af aan zo gevoeld – doe je door gedichten te lezen. In allerlei talen. Zelfs ook talen die je niet begrijpt. Daardoor leer je klanken kennen. Je komt er ook achter dat een woord naast elk ander woord kan staan. Je kunt zeggen dat iets ‘strak rood’ is, ‘broeiend rood’ of ‘kokend rood’ – ik noem maar wat. Het kan alles zijn. Dat geldt ook voor kunstwerken. Elk kunstwerk kan naast elk ander kunstwerk hangen. Zie je trouwens dat schilderij dat daar hangt? Dat is van Arnulf Rainer. Ik kijk daarnaar zoals ik ook naar een zin kijk als ik aan het schrijven ben. Je kunt schrijven: ‘Het is warm vandaag’, ‘Vandaag is het warm’ of ‘Het is vandaag warm’. Zo kun je ook naar dit schilderij kijken. Dat zwart, valt dat nu of zweeft het? Of allebei tegelijkertijd? Of misschien is het wel zo dat het bruin valt en het zwart blijft hangen. Ik schrijf om te kijken en ik kijk om te schrijven.”

THEATER
“Ik zei net dat poëzie de woorden losmaakt die je kunt gebruiken om kunst te beschrijven, maar theater maakt de ruimte los die je kunt gebruiken om kunst te presenteren. Een gemiddelde museumzaal is strontsaai. Het is altijd wit. Ik ben als museumdirecteur een van de eersten geweest die de muren verschillende kleuren heeft gegeven, die schilderijen hoger en lager ging hangen en die het aandurfde om verschillende kunstwerken door elkaar heen te hangen. Ik weet nog dat ik in de tijd als directeur van het Van Abbemuseum in Eindhoven een zaal moest inrichten. Ik had een werk van Sol Lewitt aangekocht, ik had een grijs kwadraat van Charlton en daar moest nog iets bij. Toen heb ik daar een Mondriaan uit 1930 bij gehangen. Mijn collega’s vonden dat raar, hoe kun je dat doen, maar ik vond het gewoon mooi. Ik meende dat die werken elkaar juist verscherpten door ze naast elkaar te hangen. Niets is te gek. Kijk eens naar het schilderij van Arnulf Rainer waar ik het net over had. Dat hangt niet in het midden van de muur, dat hangt schuin boven de haard. Dat rode vierkant van Steven Aalders is bewust daar op de grond geplaatst. Dat vind ik wel leuk. Het spelen met dat ophangen en neerzetten, met die mise-en-scène, heb ik geleerd bij het theater. Eind jaren zestig kwam ik in contact met Jannis Kounellis. Via hem kwam ik in contact met regisseur Carlo Quartucci, de oprichter van theatergroep Camion. Samen met zijn vrouw Carla Tatò, die we altijd ‘La Spectacola’ noemden vanwege haar enorme bos haar, was hij drijvende kracht van het gezelschap. Ze speelden moderne theaterstukken van schrijvers als Luigi Pirandello en Samuel Beckett. Mijn rol was om af en toe iets voor het gezelschap te schrijven. Kounellis zorgde voor het beeld bij de voorstellingen, dat natuurlijk net zo belangrijk is als de tekst. Deze groep mensen had het idee dat ze een gezamenlijk kunstwerk maakten met taal, muziek, kleur, vorm en beeld. Al die verschillende kunstvormen versterkten elkaar.”

BEELDENDE KUNST
“Ik kom nog af en toe in het Stedelijk, maar met gemengde gevoelens. Er zijn een paar mensen van mijn oude team aan wie ik ben verknocht, maar die zie ik zo ook wel. Als ik daar kom, word ik met grote eerbied ontvangen, dat wel, maar het is me te stijf geworden, te formeel, ook de tentoonstellingen. Alles wordt wetenschappelijk dichtgespijkerd. Niets mag meer. Alles is verboden. Drie jaar geleden werd ik door het museum uitgenodigd om een tentoonstelling te maken waarin ik terugkijk op mijn loopbaan als museumdirecteur en tentoonstellingsmaker. Ik was daar aanwezig om de werken op te hangen, maar ik mocht ze niet aanraken – kunstwerken die ik nota 2 Locatie, Auteur bene zelf had aangekocht. Ik wist niet wat ik hoorde. Heb jij weleens een kunstenaar gezien die zijn eigen werk met 4 handschoenen aanpakt? Ik niet. Het depot is ook een probleem. Vroeger zat dat gewoon in de kelder van het museum. Als je iets nodig had, dan liep je even naar de kelder en dan haalde je het op – alsof je iets uit de ijskast pakt. Het depot is nu bij de westelijke haven. Daar moet je dus eerst al naartoe als je een werk wilt hebben, dan moeten die werken volgens de nieuwe kunstpolitie ook nog eens op allerlei manieren worden verpakt en gecontroleerd en vervolgens ook nog eens met speciaal vervoer naar het museum worden gebracht. Het duurt minimaal een week voor je een schilderij hebt. Ik vind dat oprecht een groot probleem. De ruimte waar toen die tentoonstelling werd gehouden, is nu een zaal waarin stukken uit het depot worden tentoongesteld. Beatrix Ruf (de toenmalig directeur van het Stedelijk – red.) had aan Rem Koolhaas gevraagd of hij metalen schuifwanden wilde ontwerpen zodat je een dynamische ruimte krijgt. Dat heet nu Stedelijk Base. De wanden blijken echter zo zwaar dat je ze nauwelijks kunt bewegen. En de werken die er hangen, hangen er al vanaf het begin. Vroeger veranderden we soms maandelijks de mise-en-scène, hier is die al twee jaar hetzelfde. Je kunt die zaal bij een volgend bezoek dus rustig overslaan.
“Ik heb zo veel kunstwerken gezien in mijn leven – ik heb bijna te veel gezien. Daarom ga ik ook niet zo vaak meer op reis. Het idee dat ik naar Parijs zou moeten… Wat moet ik daar doen? Ik heb alles daar al honderd keer gezien. Ik kan wel nog steeds ontroerd raken door kunst. Dat gebeurde onlangs bijvoorbeeld toen ik dat rode vierkant van Steven Aalders zag. Ik raakte ontroerd door de eenvoud van dat vierkant. Ik moet ineens denken aan een van de eerste ervaringen die ik met kunst heb gehad. Als jongetje van een jaar of veertien zag ik Compositie in wit en zwart van Piet Mondriaan voor het eerst. Ik begreep meteen dat het iets heel bijzonders was waar ik naar keek. De meeste mensen die er voorbijlopen, denken dat ze kijken naar een paar zwarte lijnen op een wit vlak. Het zijn geen lijnen. Het zijn rechthoeken. Van de witte rechthoeken is geen een hetzelfde. Ook de zwarte rechthoeken verschillen allemaal van lengte en breedte. Je moet kijken. Pas dan zie je het.”

Don Diablo (Interview in English)

Don Diablo (38) has released his second album after ten years: Future. He is one of the eleven most popular DJs in the world, has sold out venues everywhere, but he hardly gets any recognition for his music in the Netherlands. “And that’s weird,” he says.

Published in Playboy The Netherlands, april 2018. Automatically translated with Google Translate.

1. Why did it take almost ten years for you to release a second album?

That had several reasons. One was that I was looking for a new sound, which I eventually found with future house. Another was that I wanted to create more support for my music. My music is not played very much on the radio. So I had to provide a larger fan base. The remixes I made for Madonna, Rihanna and Ed Sheeran, among others, made my international breakthrough. Five years ago I still had 20,000 fans on Facebook, now I have three million. That makes it a lot easier to sell an album with sixteen songs.

2. You are at the basis of the future house. Can you explain what that is exactly?

That actually started five years ago, the moment I lost my father. Just before that I had a conversation with him. It suddenly became clear to me how precious time is, how special it is that you have a future at all. I thought: from now on I will live in the future. If I didn’t make it, then I have already seen the future. You see it reflected in my socials, in my clothing line, in my radio show that is being hosted by a robot – everything takes place in the future. But of course I never expected that it would become a wave movement that has traveled the world.

3. You have reinvented yourself before. As a teenager you were a nerd, complete with ponytail, silly clothes and slightly autistic traits, to speak with your own words. How bad was it?

I was always that boy who had no friends, who could never have a girlfriend, who was always chosen last in gym. At the age of 15 I thought: fuck it, I don’t have to be that person. I started calling myself Don Diablo, making Don Pepijn Schipper from Coevorden actually a kind of Clark Kent, who went to school during the day and spent the night brewing in his laboratory on all sorts of ideas to escape everyday reality. I still feel that way: before I step on stage I put on my superhero outfit and become Don Diablo.

4. Does Don Pepijn Schipper actually still exist?

At one point Don Pepijn Schipper and Don Diablo became one and the same person. I can’t tell you where the difference is. I am still that uncertain boy who wonders what his role is on this globe. The only thing I can do to suppress those inner voices is to work seventeen hours a day, seven days a week. And to try to create something that goes beyond myself. A kind of movement. With everything I do, I want to create something that the outcast feels comfortable with. Because there is no such thing as an outsider.

5. What are you most uncertain about at the moment?

Literally about everything. As soon as I leave the stage, after I have performed for 10,000 outrageous people, I immediately lock up and start doubting everything. After such a show, I should just go into a much too expensive hotel room with a bottle of champagne in the hot tub, but all I do is meditate and think: I should do this better next time. That uncertainty just remains.

6. Do you find yourself attractive?

Sometimes yes, sometimes no. I think that in essence everyone is attractive, provided you have the right light and the right angle. And being attractive is something other than being handsome. You have very superficial attractiveness, for example when you think that someone has a nice jaw line, but on the other hand it is also very attractive if someone is passionate about something. Appearance then has not much to do with it.

7. Does that also apply to women?

Yes! When I look at the women I have been in love with … Blond, red and black, big buttocks and thin buttocks, big and small breasts … I really am such a sucker who doesn’t fall for looks but for personality. I am always very attracted to women who have a dream and also do everything in their power to realize that dream. A relationship must be, above all, that you trust and love each other, that you stimulate each other in the pursuit of dreams. It can be very attractive if someone understands that.

8. Has your work ever stood in the way of a relationship?

Of course I am away from home a lot. My ex-girlfriend said: you are never at home, and when you are at home I only see your back, because then I was in the studio. She accepted that for a very long time and supported me in it for a long time, until she realized that this would never change.

9. Would you like to change that?

If you are so close to something big, as is now the case with me, then it is not the time to run slower. I have had so many people who have thwarted me, so many people who did not see anything in me and did not allow me success … Quitting was not an option. If I had done that I would have gone crazy for the rest of my life. I had to prove to myself that I was worth something. I used to look in the mirror and then I was just shocked. I was literally too uncertain to look at myself. Since I call myself Don Diablo that is over.

10. Are you currently in a relationship?

No. Of course I would like to have a nice girlfriend, but now it is also convenient that I am single. Since it went out with my girlfriend, I notice that something has fallen from me. I can now do my own thing full blazing up to four in the morning without having to account for it.

11. How much do you earn?

I swear on my mother: I have no idea how much is on my bill. And I don’t want to know either. Because so much goes out, there are so many costs. For example, I have just done a tour through America. All shows were sold out: 4,000 tickets here, 5,000 tickets there, and yet I hardly have anything left at the bottom. You travel with seventeen people, all of whom must have an airline ticket and a hotel room, equipment must be rented. That’s why I always tell my accountant: I don’t want to know how much I earn, I just want to know if I have enough money to pay my people. My goal is not to become the richest man in the cemetery, but to make beautiful things.

12. What do you spend a lot of money on?

I don’t think I’ve been on vacation for ten years, so that’s not it. In fact, I only spend a lot of money on my music. To equipment. I think on the computer next to you there is more than 100,000 euros in plug-ins. But I also spend a lot of money on the creativity around it. For example, I play a video clip for each single. That is actually too expensive, but I do it anyway.

13. You once wanted to go to the film academy. Would you like to make a movie in the future?

Yes. I have even set up a special film division within my company, for which four people have been working full-time for two years now on a futuristic epic that should become the most horrifying feature of all time. I don’t have a deadline for that, but suddenly it will be there once.

14. You have also been working on a documentary about yourself for seven years. Tell me?

Every deejay has its own documentary about itself, but as I watched more documentaries from colleagues, I started to realize how superfluous most documentaries are. I went back to the drawing table and am working on a film that should reflect my reality. It must be a combination between film and documentary. Donnie Darko meets Big Fish. It is not about my story, but about the things we all experience, and I want to show it as honestly as possible. My mother will soon be moving out of my parental home, so closing off your childhood will be an important theme. The deadline has been shifting for three years, but my goal is to finish it early next year.

15. When did you last cry?

That was in New York last week. It was after the last show of an incredibly heavy tour in which everything went wrong that could go wrong. At the end of that last show I played the song that I wrote for my father: The Artist Inside. I projected images of my father, of how he was, how I was, I saw myself as a boy and at the same time him as an old man and I didn’t like it anymore. Afterwards I sobbed into my manager Andrew’s arms. He said, “Your father saw it,” and then began to cry himself.

16. Your father was a big music fan. To what extent have you been influenced by music from your youth?

I think that is why I set the bar very high. I grew up with artists like Freddie Mercury, Prince and David Bowie. These are artists who can be far above my own, who are much more talented than me. I try to measure myself against that, but I shouldn’t do that, because that makes me think: who the fuck am I to make music? While what they do and what I do is of course totally incomparable.

17. Do you think you get enough recognition in the Netherlands?

I am not overloaded with prices in the Netherlands every week. And that is strange, because I am in the top 300 of most listened to artists worldwide on Spotify, which not many Dutch artists can say. I do not know why it is that I apparently do not stand out. I think you need six million streams to get a platinum record. I have fifty million streams on some plates, but not all of them have taken place in the Netherlands, which means I don’t get gold or platinum here. As a result, you just don’t get that Popprijs, just not that Edison, just not the recognition that other artists get here. But I am past the point that I can worry about that. Recognition naturally comes in many forms. I may not have a full prize cabinet, but I can go to world cities like Los Angeles and New York and sell out big concerts there in my own name.

18. Martin Garrix has been crowned the best DJ in the world for two years in a row. Rightly or not?

There is no one who is more popular than he is at the moment. You can tell that from everything: ticket sales, world hits… I could of course look at him with envy, were it not for me to see him as a friend and he is a boy with a golden heart. That makes it all a lot more bearable. And I now also have success. That also helps a lot. I know that many colleagues who did not have that feeling embittered. If you have big dreams and you get stuck in the middle bracket, then that can ultimately be a big nightmare.

19. What is the strangest request you have ever had from a woman?

A woman once asked me if I wanted to put a signature near her vagina. She then had them tattooed. Later she came to a show again, now with her boyfriend. I asked him, “Don’t you think that tattoo is weird on that place?” He answered: “No, I am also a big fan, so it is an honour to watch your autograph when I cum.” That was a rather strange incident.

20. Which song in the background would you like to die with?

Bluejeans & Moonbeams by Captain Beefheart – the stage name of Don Van Vliet, after whom I am named. That number immediately brings me back to my childhood, to my parents and brother. That is the beauty of music, that it goes so much further than just sound. It evokes memories that you will carry with you for the rest of your life. Fuck your money, fuck your fame, in the end you take nothing with you, except a few nice memories.

Dimitri Verhulst: ‘Alcohol is het vocht van de democratie’

Aan de vooravond van zijn theatertournee Godverdomse dagen op een godverdomse bol en vlak na verschijning van zijn dichtbundel Stoppen met roken in 87 gedichten een vrijmoedig gesprek met schrijver Dimitri Verhulst (44). Over het jammerlijke verdwijnen van de kroegcultuur, het onbegrijpelijke succes van Karl Ove Knausgård, geloofsfanatici en het vaderschap. ‘Ik ben een uitermate slechte en afwezige vader.’

Lees het gehele interview (acht pagina’s) in het oktobernummer van HP/De Tijd (2017) of op Blendle.

Drie zomers woont hij hier nu, op de tweede verdieping van een monumentaal pand in het centrum van Gent, en nergens voelt hij zich zo senang als op deze plek. Dimitri Verhulst is eindelijk thuis. Zijn appartement is opvallend ordentelijk ingericht. Hij woont, denk ik terwijl ik om mij heen kijk, zoals hij praat en schrijft: er staan weinig spullen, maar dat wat er staat, is mooi en staat er met een reden.

Wat doe jij in Gent? Je bent toch helemaal geen stadsmens?
“Ik heb bijna mijn hele leven buiten de stad gewoond, inderdaad. Ik heb ook vijftien jaar lang niet in mijn moedertaal gewoond. Ik heb me plots gerealiseerd hoe hard ik mijn taal heb gemist. Het Nederlands werd een abstract ding, terwijl het mijn werkmateriaal is, mijn grote liefde. En bovendien stelde ik vast dat ik, telkens wanneer ik naar deze stad afreisde, het moeilijk vond om weer weg te gaan.
Als ik een lezing had gedaan, wilde ik altijd nog even de kroeg in om mijn vertrek uit te stellen. Ik heb ooit weleens geschreven dat ik iemand ben die zwalkt tussen bindingsangst en verlatingsangst. Waarschijnlijk is dat wel het geval. Ik ben hier thuis. Het klinkt verschrikkelijk. Ik heb me er altijd tegen verzet om ergens thuis te zijn, maar hier ben ik het.”

Komt dat misschien ook doordat Gent bekendstaat om zijn fijne kroegen?
“Ik ga graag naar de kroeg, ja. Met mensen praten. Muziek maken. Samenleven. Wanneer wij wat vaker in de kroeg gaan zitten – wat ik iedereen aanbeveel, want ik vind dat onze kroegcultuur stervende is – geloof ik dat we de wereld kunnen verbeteren. In de kroeg praten mensen nog met elkaar. Dat heeft niks te maken met bezopen zijn. Ideeën hebben daar seks met elkaar. Daar vermenigvuldigen die ideeën zich ook. Als we nu allemaal wat vaker in de kroeg gaan zitten en wat minder op Facebook en Twitter, dan worden de goede ideeën groter en verspreiden ze zich.” Hij denkt hardop na: “Er zijn ook best wat culturen die alcohol verbieden. Het is wel opvallend dat culturen waar alcohol verboden wordt, ook de culturen zijn waar discussie niet geapprecieerd wordt. Alcohol is het vocht van de democratie. Samen eten is ook heel belangrijk. Alle godsdiensten hebben dieetvoorschriften. De joden vinden dat je dit moet eten en dat niet, van de moslims mag je dat wel eten maar dit niet. Ook de christenen, lees het Oude Testament, hebben iets te zeggen over wat wel en niet op ons bord mag liggen. Maar wat betekent dit in concreto: dat de drie godsdiensten niet samen aan tafel kunnen. De een moet wijn drinken om de Heer te gedenken, de ander mag geen alcohol. Hoe komen we dan tot een samenlevingsmodel? We mógen niet samenleven. De dictatuur van de godsdienst verbiedt het ons. De wereld wordt gered met eten en drinken. I am sorry. Ik heb niets tegen godsdiensten. Ik kan niet in iemand zijn kop gaan kruipen en zeggen: jij mag niet geloven. Ik heb ook geen enkel bewijs dat God niet bestaat. Maar de exponenten van dat geloof vind ik verschrikkelijk. En het fanatisme wordt ook erger met de dag. We dachten dat we er klaar mee waren.”

Hans van Manen: ‘De danskunst wordt gediscrimineerd in Nederland’

Dit najaar zit Hans van Manen (84), een van ’s werelds succesvolste choreografen, zestig jaar in het vak. In een vrijmoedig gesprek blikt hij terug op zijn jeugd en zijn carrière. Gek genoeg krijgt zijn werk in eigen land lang niet zo veel aandacht als internationaal. ‘De danskunst wordt gediscrimineerd in Nederland.’ Meer lezen over Hans van Manen: ‘De danskunst wordt gediscrimineerd in Nederland’

Harry Mulisch: ‘Dat ik dood ben moet nog maar bewezen worden’

Dit artikel is eerder gepubliceerd door HP/De Tijd.

Dinsdag is het twee jaar geleden dat schrijver Harry Mulisch overleed. Zijn uitgeverij, De Bezige Bij, grijpt deze kans aan om het dagboek te publiceren dat Mulisch ten tijde van het schrijven van De Ontdekking van de Hemel bijhield. De schrijver is niet blij met de publicatie van dit egodocument, vertelt hij in een exclusief interview. “Het is armoedig.” Meer lezen over Harry Mulisch: ‘Dat ik dood ben moet nog maar bewezen worden’