Dit zijn de twaalf best gelezen stukken van dit jaar op mijn persoonlijke website.
Meer lezen over De 12 best gelezen stukken van 2024Categorie: Groot interview
Altijd hetzelfde, altijd anders
Zeg je Klaas Gubbels, dan zeg je koffiekannen, of ‘ketels’, zoals hij ze zelf noemt. De kunstenaar (90) schilderde er in zijn leven zo’n zesduizend. Gubbels én acht fans vertellen over zijn werk: ‘Je kunt er niet naar kijken zonder te glimlachen.’
Meer lezen over Altijd hetzelfde, altijd andersMartin Koolhoven: ‘Ik heb altijd gedacht: ik word later beroemd’
Martin Koolhoven (52) presenteert dit najaar* een nieuw seizoen van zijn filmprogramma De Kijk van Koolhoven. Playboy spreekt de veelgeprezen regisseur over films maken in tijden van cancel culture, zijn chronische writersblock en zijn politieke oriëntatie: “De rechtse lui zien mij als links en de linkse lui zien mij als rechts.”
Meer lezen over Martin Koolhoven: ‘Ik heb altijd gedacht: ik word later beroemd’Sara Berkeljon: ‘Zonder oprechte interesse moet je niet aan een interview beginnen’
Sara Berkeljon, topinterviewster van de Volkskrant, bundelde twintig van haar beste interviews in het boek De man van nu. Omdat interviewers zelf doorgaans lastig te interviewen zijn, legden we haar zeven vragen voor die ze eerder stelde aan zelfverklaard meesterinterviewer Frénk van der Linden – een van de twintig interviews in het boek.
Harold Hamersma: ‘Bij ons thuis werd vroeger helemaal geen wijn gedronken’
Harold Hamersma (63) heeft meer dan dertig wijnboeken op zijn naam staan. Onlangs verscheen zijn eerste autobiografische boek: Onder de rook van de Heineken – Een jeugd in De Pijp.
Meer lezen over Harold Hamersma: ‘Bij ons thuis werd vroeger helemaal geen wijn gedronken’
De 12 best gelezen interviews van 2019
Deze interviews zijn dit jaar het meest gelezen op deze website.
12. Sylvana Simons: ‘Ik kan me zelden herkennen in een kunstwerk’
Sylvana Simons over haar kunstbeleving. “Ik zou het heel gaaf vinden als een keer een zwarte cabaretier de Oudejaars doet.”
11. Jules Deelder: ‘Lang leve de dichter, maar waarvan?’
Op pad met Jules Deelder. Oesters en gin in overvloed. Deelder: “Is dat een parel of een tumor? Je weet ‘t maar nooit met die oesters. Het blijft een beetje een rare rochel.”
10. Maarten Spanjer over rentenieren: ‘Ik moet geen honderd worden, ook geen negentig, maar tachtig red ik misschien net’
Maarten Spanjer (66) schreef een boek met tragikomische verhalen over zijn jeugd. Ik ging een nacht op pad met deze meesterverteller. “Waarom begint iedereen toch altijd over Jeroen Krabbé met me?”
9. Danny Vera heeft nooit een hit gehad maar altijd volle zalen
Danny Vera heeft het meest succesvolle jaar uit zijn carrière achter de rug. Hij had zijn eerste echte hit (Rollercoaster) en speelde onder meer in AFAS Live. Begin dit jaar, voordat het grote succes hem ten deel viel, sprak ik hem over zijn carrière tot nu toe.
8. Kaj Gorgels: ‘Zelfoverschatting is een groot probleem in medialand’
Televisietalent Kaj Gorgels (28) presenteerde dit jaar onder meer Temptation Island VIPS en Expeditie Robinson. In dit interview vertelt hij onder meer over zijn haat-liefdeverhouding met de wereld van influencers en presentatoren: “Zelfoverschatting is een probleem dat veel mensen in de mediawereld hebben.”
7. Jan Cremer: ‘Het feminisme is aan mij voorbijgegaan’
Groot interview met Jan Cremer voor Playboy, onder meer over de verfilmingspogingen van zijn bestseller Ik Jan Cremer, zijn weerzin tegen fatsoensrakkers en zijn literaire aspiraties: ‘Ik schrijf begrijpbare porno voor het volk.’
6. Kim Holland: ‘Mijn streven is nog steeds om drie keer per dag sex te hebben’
Kim Holland werd dit jaar vijftig. Ik mocht op verjaardagsvisite bij de koningin van de polderporno. Het werd een gedenkwaardig gesprek.
5. Maarten ’t Hart over Multatuli, Charles Dickens en Theodor Fontane
Maarten ’t Hart (75) is de meest belezen man van Nederland. Voor het winternummer van HP/De Tijd maakte ik een acht pagina tellend interview met hem over zijn leesverslaving. ’t Hart: “Ik heb mijn hele leven verlezen.”
4. Rutger Hauer over het gedicht dat hem ontroerde
Rutger Hauer (1944 – 2019) was een van de bekendste acteurs van ons land. In 2015 vertelde hij in de bundel Gedichten die mannen aan het huilen maken welk gedicht hem de tranen naar de ogen jaagt.
3. Johnny de Mol: ‘Ik weet niet of het medium televisie over tien jaar nog bestaat’
Het leven van Johnny de Mol (40) is de afgelopen jaren drastisch veranderd. Hij verliet de stad, trouwde met zijn grote liefde en werd vader van een zoon. In dit interview vertelde hij onder meer over zijn rock-‘n’-roll-verleden, de band met zijn vader en zijn avontuur met een shemale in Thailand.
2. Pierre Bokma: ‘Het toneel is aan het verdwijnen’
Pierre Bokma zegt dat het toneel gaat verdwijnen. Een van de oorzaken daarvoor zijn mensen zoals Arjen Lubach: “Lubach mag van mij best de theaters in, maar ik vind hem vermoedelijk op televisie honderd keer beter. Die mensen nemen de zuurstof weg voor de toneelcultuur.”
1. Raymond van Barneveld: ‘Ik speel alleen nog om een paar centen te verdienen’
Raymond van Barneveld (52) liet zijn laatste jaar als darter optekenen in het boek Game Over. Een gedroomd afscheid werd het niet voor de vijfvoudig wereldkampioen: onder meer zijn scheiding, een overval en tegenvallende prestaties gooiden roet in het eten. “Dit is het meest rampzalige jaar uit mijn leven geworden. Het is een grote nachtmerrie.”
Jules Deelder: ‘Ik ben misschien wel de enige échte dichter in Nederland’
Jules Deelder viert dit weekend zijn vijfenzeventigste verjaardag. Onder het genot van een goed vaderlandse oester en een fles van zijn eigen autobiografische gin spraken we de dichter annex nachtburgemeester over dit heugelijke feit. ‘Ik voel me op geen enkele manier een bejaarde. Voor jezelf ben je nog steeds die teringaap met die grote muil.’
Verschenen op de website van HP/De Tijd. (22 november 2019)
Jules, je wordt vijfenzeventig. Wat vind je daarvan?
“Dat vind ik ongehoord. Vijfenzeventig! Dat was vroeger een grijsaard. Ik ben laatst nog met mijn bandje naar zo’n bejaardentehuis geweest en dat was léuk. Eèèèècht. Daar zaten allemaal mensen die jonger waren dan ik, maar die zie ik dan toch als oude mensen. Het begrip van leeftijd is relatief. Ik denk nog steeds in termen van ‘jongens’ en ‘meisjes’ en ik vind het nog steeds vreemd als mensen ‘meneer’ tegen me zeggen. Voor jezelf ben je nog steeds die teringaap met die grote muil.”
Je kunt wel denken dat je de eeuwige jeugd hebt, maar je had zelf ook in een bejaardentehuis kunnen zitten.
“Ja, in die zorgdingen denk ik… Godverdomme, dan voel ik dat ik daar zo weinig mee te maken heb, terwijl aan de andere kant, als je natuurlijk realistisch bent, je hebt de leeftijd van een bejaarde. Het is logisch dat mensen je dan ook zo zien. Voor mijzelf geldt dat helemaal niet. Ik voel me op geen enkele manier een bejaarde. Ik leef niet met het idee dat ik al vijfenzeventig jaar achter de rug heb. Je moet iedere dag opnieuw beginnen. Dat is het eigenlijk. Je bent nooit ouder dan een dag.”
Hoe oud hoop je te worden?
“Negenennegentig. Je moet altijd voor het uiterste gaan, nooit in het midden eindigen. Ik ben te oud om jong te sterven en te jong om oud dood te gaan. Ik zal het wel zien. Uiteindelijk komt Magere Hein, altijd onverwacht en je ken niet voor hem weglopen. Dat ben ik ook helemaal niet van plan. Als ze ergens een bobbeltje vinden… Hallo, ik ben vijfenzeventig, ik dien mijn tijd wel uit. Dan ga ik gewoon daaraan dood, weet je wel. Moet je dan nog aan behandelingen beginnen zodat je uiteindelijk nog een jaar langer in ellende door kunt leven? Pleurt lekker op. Ik heb altijd gedacht: dokters, goed dat ze er zijn, maar ik blijf er liever verre van.”
Zou je honderdvijftig willen worden?
“Als het net zo ongemerkt voorbij gaat als de eerste vijfenzeventig jaar dan wil ik dat best wagen. Maar als realist moet je ervan uitgaan dat je hooguit nog tien jaar hebt.”
Uiteindelijk komt Magere Hein, altijd onverwacht en je ken niet voor hem weglopen.
Heb je nog ambities?
Lachend: “Sparta kampioen zien worden. Dat zou ik nog wel een keer mee willen maken. En al die 1944 genummerde flessen Deelder Hard Gin verkopen, ha!”
Heb je je beste gedicht al geschreven?
“Nee, maar er zijn wel een aantal gedichten die bij gebrek aan beter als beste gedicht kunnen worden gekenschetst. Daar valt niet aan te twijfelen. Op een gegeven moment weet je: ik weet niet hoe ik er op gekomen ben, ik begrijp ook geen tering van wat er staat, maar een ding is zeker: dit is wel een goed gedicht. Wat ik bijvoorbeeld heel goed vind, is Aan de Maas:
Aan de Maas gezeten
turend in het zwerk
Het stadsgeraas geweken
ontstijgt men aan zichzelf
Op hoger plan gekomen
wiekend door de lucht
de zwaartekracht te boven
vindt men een ander terug
O vogel van verlangen
wiegend op de wind
verlos ons van elkander
en van elkaars gewicht
Je hebt nooit een grote literaire prijs ontvangen. Hoe komt dat?
“Nou, ja, omdat ik in sommige gedichten natuurlijk ook min of meer de draak steek met de hele literatureluur. Dat kunnen die gasten (uit de literaire jury’s – red.) niet hebben. Ik ben een echte dichter. Ik schreef mijn eerste gedicht al toen ik nog nooit een gedicht had gelezen. Er zijn een heleboel dichters die beweren dat ze dichter zijn maar die het niet echt zijn. Die pleuren een boekenkast omver, lezen al die boeken en dan gaan ze gedichten schrijven. Ik ben daarom misschien nog wel de enige échte dichter die nog tekenen van leven vertoond in Nederland.”
Ik dacht vorig jaar: nu is de P.C. Hooftprijs voor Jules Deelder, maar het werd Nachoem M. Wijnberg.
“Ik dacht dat ze ‘m misschien zouden geven toen ik zeventig werd, maar toen hij ging naar een of andere truttebol. Ach, dat gedoe om die prijzen, dat is een beetje gehuppel hier beneden. Maar goed, je bent ook een mens, dus je vertoont ook menselijke zwakheden. Ik zou die prijs daarom best wel willen hebben, maar nu zijn ze te laat. Eens in de drie jaar, dat is ook weer zo royaal, eens in de drie jaar wordt die prijs vergeven aan een dichter. De andere jaren gaat hij naar proza of naar essay. Wie kreeg hem vorig jaar ook alweer?”
Bas Heijne.
“Oja. Bassie Heijne. Ik dacht al: waar blijven ze zolang. Dat is zo’n oliebol waar ik nog nooit een letter van heb gelezen en ik weet ook zeker dat ik daar niet aan moet beginnen. Dat wordt nog steeds serieus genomen, die essayisten. Heijne is een of andere lul waaraan het leven volkomen aan voorbij is gegaan en die dan ook wat opschrijft. Maar zijn collega’s, die al die boekenkasten doorspitten en er ook geen kloten van begrijpen, vinden dat natuurlijk prachtig en geven hem die prijs. Ik weet zeker dat ik hem de volgende keer ook niet krijg. Die baardaap, hoe heet-ie ook alweer, Ilja Leonard Pfeijffer, is ongetwijfeld de volgende dichter die hem krijgt. Dat staat voor mij zo vast als een huis.”
Ilja Leonard Pfeijffer is ook geen echte dichter?
“Die gozer is natuurlijk woordvaardig, dat valt niet te ontkennen, maar hij werd al een literair wonderkind genoemd voor hij ook maar een drol had geschreven. De meeste dichters schrijven niet voor het publiek, want ze begrijpen al: dat publiek weet er niets van, maar voor de recensenten. Ze schrijven voor de literaire critici want dat zijn de mensen die de prijzen vergeven. De literaire wereld is een ontzettend gesloten, marginaal wereldje.”
Word jij over vijftig jaar nog gelezen?
“Dat zal blijken. Ook al ben je er zelf niet meer, je zult het vast op de een of andere manier te weten komen.”
Hoe dan?
“Langs een andere weg dan de logische. Alles houdt verband met alles, nietwaar?”
Er is leven na de dood?
“Het eeuwige leven speelt zich overal af, zowel voor als na de dood. Als ik doodga dan gaat het leven gewoon door. Dat is leven na de dood. Ik geloof niet in een persoonlijk voortbestaan na de dood. Als je nu meneer Jansen bent en je gaat dood en je blijft meneer Jansen, dat zou toch lichtelijk teleurstellend zijn. Nee, ik geloof in een energie die blijft voortbestaan. Je lichaam pleuren ze in een kachel en wordt verbrand, maar er gaat geen atoom van verloren. Je lichaam gaat gewoon over in een andere toestand. De ziel is niet meetbaar, maar als je een dooie ziet, of je hem nu kent of niet, dan zie je dat hij geen kloten te maken heeft met de persoon die hij of zij was. De ziel is eruit. Zou dat dan wel verloren gaan? Dat maak je mij niet wijs. Die energie gaat ook over in een andere toestand.”
Een beetje dichter dicht zijn eigen grafschrift. Heb jij er al een?
“Daar heb ik nog niet over nagedacht, maar ‘Beter opgebrand dan uitgedoofd’ is wel een aardige.”
Jules Deelder viert zijn vijfenzeventigste verjaardag aanstaande zondag in De Doelen in Rotterdam. Ook verschijnt er een nieuwe dichtbundel en bracht hij 1944 genummerde flessen van zijn eigen autobiografische gin op de markt.
Jan Cremer: ‘Het feminisme is aan mij voorbijgegaan’
Jan Cremer (79) is schrijver en schilder. Playboy spreekt hem naar aanleiding van zijn nieuwe boek Canaille over de verfilmingspogingen van zijn bestseller Ik Jan Cremer, zijn weerzin tegen fatsoensrakkers en zijn literaire aspiraties: ‘Ik schrijf begrijpbare porno voor het volk.’
Jan Cremer is bij leven een legende. Hij maakte zichzelf onsterfelijk met de onverbiddelijke bestseller Ik Jan Cremer uit 1964. Zijn reisavonturen vol drank, geweld en seks zorgden voor een schok in Nederland. De vrije jaren zestig waren na het verschijnen van dit boek pas echt begonnen. Na het succes van zijn debuut – er zouden wereldwijd zo’n twaalf miljoen exemplaren van zijn verkocht – vertrok Cremer naar Amerika. Hij nam zijn intrek in het vermaarde Chelsea Hotel in New York, waar hij vriendschap sloot met Bob Dylan en verloofd was met sekssymbool Jayne Mansfield. Tegenwoordig verdeelt hij zijn tijd over Parijs, Berlijn, Amsterdam en Umbrië. Playboy spreekt de nog immer schrijvende en schilderende kunstenaar in de galerie van zijn vrouw in Amsterdam.
Onlangs verscheen je nieuwe boek Canaille. Zit het publiek nog wel te wachten op nieuw werk van Jan Cremer?
“Dat denk ik wel, ja. Ik ben de meest gelezen schrijver van Nederland, al vanaf 1964 bestsellerauteur, en ik heb een hele schare lezers, nationaal en internationaal, die honger hebben naar mijn werk. Ik kan er nog steeds op rekenen dat ik in Holland ongeveer zestigduizend lezers heb die het nieuwe boek graag willen lezen. Dat is voor mijn doen weinig, vroeger had ik er zeshonderdduizend, maar voor tegenwoordig is dat veel.”
Kun je kort uitleggen waar het boek over gaat?
“Het gaat over de opkomst en ondergang van een beroemde primaballerina en de onmogelijke taak om voor het eerst van je leven een gezin te vormen. Ik trouwde in de jaren zestig met mijn grote liefde met wie ik een leven probeerde op te bouwen in New York. We kregen een dochter. Voor het eerst in mijn leven had ik een gezin. Ik had tot die tijd geen familie-ervaring. Ik was enig kind, mijn vader was al vroeg overleden, ik heb tot mijn veertiende altijd in tehuizen gezeten, ik was onopvoedbaar. In Amerika zag de toekomst er rooskleurig uit. Ik had alles wat ik wilde: een mooie vrouw, een lief kind, een prachtige ranch met paarden, honden, noem maar op. Dat ging natuurlijk mis. Onze relatie liep stuk. Op geld. Ik geef helemaal niets om geld, als ik geld heb dan geef ik het uit, maar dat was voor haar een probleem. Ze beschouwde haar zeven jaar met mij uiteindelijk als een one-night-stand en de dochter die daaruit voortkwam ziet mij als haar spermadonor. Ik heb met allebei geen contact meer.”
Ik kan me voorstellen dat dat lastig is.
“Je krijgt oorlog met je vrouw, die zet haar dochter tegen je op. Je dochter wordt je vijand, en vijanden, zo is mij geleerd, moet je op afstand houden. Dus dat is voorbij. Ik ben wat dat betreft een vrij harde figuur, misschien nog wel harder dan vroeger. Als iemand om wat voor reden dan ook mijn vertrouwen heeft geschaad, komt het nooit meer goed.”
Je hebt kisten vol met aantekeningen, waardoor je ook deze liefdesgeschiedenis tot in de kleinste details reconstrueert. Waarom heb je alles altijd bijgehouden?
“Ik heb mezelf op mijn veertiende de taak gesteld om mijn leven te beschrijven. Ik dacht: of mijn leven wordt helemaal niks, of ik schrijf gewoon op wat ik allemaal meemaak. Dat laatste heb ik dus gedaan. Ik beschrijf mijn leven als een soort vaart op zee, als een odyssee, als een zwerftocht, waarbij ik langs allerlei rotsen vaar. Als ik zo’n rots heb beschreven dan ben ik er voorbij, dan is het klaar, dan slaan de golven erover. Elk boek beschrijft zo’n rots. Ik heb er nog minimaal drie in mijn hoofd zitten.”
Hoe schrijf je precies?
“Op mijn Triumph Gabriele. Voltaire schreef al: schrijven is oorlog. Voor mij zijn de hamertjes van een schrijfmachine klauwen. Ik heb weleens een elektrische schrijfmachine geprobeerd, maar dat is veel te zacht. Computers zijn al helemaal niet aan mij besteed. Het moet kletteren. Ik schrijf zoals ik schilder: heel ruw. Met kwasten en troffels sla ik de verf op het doek, met mijn schrijfmachine hamer ik de letters in het papier. De inkt spat eromheen. Dat zie je met het blote oog niet, maar als je met een loep kijkt zie je dat geen enkele letter hetzelfde is.”
Krijg je genoeg erkenning voor je schrijverschap?
“In Amerika en Duitsland sta ik in allerlei encyclopedieën als zijnde een van de grote namen van de literatuur in Holland. Hier hebben de meeste collega-schrijvers nog nooit van mij gehoord. Het is misschien een beetje hetzelfde als met De Telegraaf: het is de grootste krant van het land, maar niemand heeft het ooit gelezen, begrijp je wel.”
Je hebt ook nooit een literaire prijs ontvangen.
“En dat moeten ze ook niet wagen. Dan berg je je maar, als je dat durft. Daar zijn ze nu te laat mee. Ik weet dat ik absoluut mijn best doe om goed te schrijven en mooi te schilderen. Ik sta nog steeds achter elk woord dat ik heb geschreven en elk schilderij dat ik heb geschilderd. En of nu een persoon mijn werk mooi vindt of een miljoen personen en of ze me daar nu een prijs voor geven – het interesseert me in feite ook niet. Ik ben koninklijk onderscheiden, Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw, en dat vind ik waardevol genoeg.”
Volg je de nieuwe lichting schrijvers?
“Nee. In Holland wordt de bestsellerlijst momenteel aangevoerd door literaire kwakzalvers. Daar ga ik mijn tijd niet aan besteden. Ik heb niets aan iemand die mooi kan schrijven, dat kan ik zelf ook wel, en dan nog beter ook. De schrijvers van tegenwoordig schrijven allemaal prachtige zinnen, maar ze hebben geen seconde in hun leven honger geleden, ze weten niet wat armoede is. Dan kun je ook niet goed schrijven. Ik moest altijd mijn eigen brood verdienen. Ik heb in de haven moeten werken, ik heb moeten varen, ik heb in een slachterij gewerkt. Dat is het doornige pad van de kunst. Ik schrijf alles op met hart en ziel, over wat ik heb meegemaakt en gevoeld, zo simpel is dat.”
Ik Jan Cremer is een iconisch boek. Wereldwijd zouden er twaalf miljoen exemplaren van zijn verkocht. Waarom is het eigenlijk nooit verfilmd?
“Ha, dat is een boek op zich, de talloze pogingen die zijn ondernomen om het boek te verfilmen, vaak niet door de minsten. Oliver Stone, nog steeds een vriend van me, wilde er zijn afstudeerfilm van maken. Dat was al in 1967. Francis Ford Coppola heb ik ook mee te maken gehad, maar die werd afgewezen, want die had een script ingeleverd dat helemaal niet liep. Een jaar later maakte hij The Godfather. Vorig jaar kregen we nog een verzoek van Johnny Depp. Die wil het ook gaan regisseren, maar daar hebben we nu al een tijd niets meer van gehoord. Ik moet je zeggen, ik heb altijd wel goed kunnen leven van de optierechten. Die worden dan voor een of twee jaar betaald en dan heb je toch een flink kapitaal in handen. En dan ben ik dus altijd blij als het weer niet doorgaat, want dan kunnen we de optie nog een keer opnieuw verkopen.”
Waar loopt het dan op stuk?
“Op het script. Het boek bestaat uit meerdere verhalen, speelt op verschillende locaties op de wereld, ik geloof wel twaalf. In woorden kun je makkelijk van Ibiza naar New York springen, maar in een film kan dat niet.”
In een serie wel.
“Nu we het erover hebben… We werden niet zo lang geleden benaderd door Netflix. Die willen er een serie van maken van twaalf afleveringen. Dat is natuurlijk wel een mogelijkheid, want dan hoef je niet telkens te springen tussen al die tijden en locaties, dan kun je dat per aflevering doen. Maar je weet hoe dat gaat: eerst is er enorm veel contact, dan hoor je een tijd niets meer en dan hoor je opeens weer wat. We zullen zien.”
Ik Jan Cremer werd van meet af aan omarmd door het volk. Eindelijk was er iemand die onverbloemd schreef waar het op stond. Je noemde jezelf ook ‘schrijver van het volk’. Zie je jezelf nog steeds zo?
“Ja. Letterlijk en figuurlijk. Ik schrijf begrijpbare porno voor het volk. Ik spreek ook als een van de weinige schrijvers de taal van het volk, omdat ik uit het volk voortkom. Ik leefde vanaf mijn vijfde jaar op straat en alles wat je daar leert… Er is geen betere universiteit dan de straat. De allerhoogste academische graad haal je op straat. Als je naar mijn vriendenkring kijkt, zijn dat ook nog steeds militairen, mariniers en politiemensen. Daar heb ik geen diepe gesprekken mee, maar ik voel me er wel bij thuis. Ik heb heel weinig kunstvrienden. Ik vind de kunstwereld een schijnheilige wereld, een hypocriete wereld. Een wereld van likken en buigen. Dat past niet bij mij.”
Zie je jezelf eigenlijk als een schrijvende schilder of een schilderende schrijver?
“Die vraagt wordt me altijd gesteld. Ik denk zo niet. Het is een doem als je geboren wordt als kunstenaar met meerdere talenten. Dat klinkt misschien dramatisch, maar het is zo. Want van kleins af aan heb je onrust in je, ik in elk geval. Elk kind is tot zijn vijfde een kunstenaar in de dop. Op school wordt dat eruit geslagen. Mensen die dat niet uit zich laten slaan, moeten een pad kiezen die enorme kronkels heeft en hobbelig is. Dat is een pad vol doornen. Er zijn er maar weinig die dat pad kunnen volhouden. Ik moet mijn hele leven al schrijven en schilderen. Ik hoop altijd dat ik op een dag geen zin meer heb om te schilderen of om te schrijven, maar ik krijg juist steeds meer zin om te schilderen en te schrijven. Mijn werk is mij heilig. Ik ben zeer gedisciplineerd, alhoewel mijn imago is dat ik dat niet ben. Ik kan nog steeds weleens flink doorzakken, de hort op gaan, dat hoort bij het leven, maar mijn werk is altijd nummer een geweest in mijn leven. Van jongs af aan. Eerst verf kopen, dan eten. Eerst schrijfpapier kopen, dan eten. Ik kan alleen niet tegelijk schilderen en schrijven. Daarom schilder ik in de zomer en schrijf ik in de winter. Voor de mensheid is het goed dat ik allebei doe, maar voor mijzelf niet. Het geeft heel veel onrust.”
Volgend jaar word je tachtig. Zie je daar tegenop?
“Waarom? Voor mij zijn het gewoon twee cijfers. Een acht en een nul. Ik heb altijd het idee, en dat klinkt misschien een beetje belachelijk langzamerhand, dat ik nog moet beginnen. Ik vind het ook heerlijk om dat gevoel te hebben. Als je dat gevoel niet meer hebt kun je beter meteen stoppen.”
Je denkt dus niet na over het onvermijdelijke einde?
Fel: “Nee man, ben je gek, helemaal geen sprake van. Natuurlijk niet. Ik ga door tot m’n honderdveertigste en daarna zien we wel verder. Leeftijd zegt mij niks. En tachtig… In mijn jeugd was ik altijd ondervoed. Veel kinderen waren ondervoed in die tijd. Ik was graatmager en oorlogswees en zat in een tehuis op de Veluwe. Daar mochten we altijd spelen voor het slapengaan. Op een gegeven moment kwamen er nieuwe pleegzusters. Ik was aan het stoeien met een jongen maar dat ging volgens een van die nieuwe zusters een beetje te ruw. Een andere zuster zei toen, en dat hoorde ik: ‘Laat hem maar, die haalt de zestien niet.’ Ik dacht: moet jij eens opletten, kreng, ik haal de zestien wel. En nu ben ik bijna tachtig. Nietzsche zei al: ‘Was mich nicht umbringt, macht mich stärker.’ Dat is mijn stelregel in het leven. Ik zie het leven als een eenmansguerilla. Je moet jezelf er doorheen tijgeren. Met het einde ben ik helemaal niet bezig, daar denk ik nooit aan. Ik heb daar ook helemaal geen tijd voor; ik moet aan het werk!”
Hij staat op en loopt naar de keuken. “Wil je ook een glas water? Of wil je liever een kop koffie?” Ik aarzel. “Of zullen we een biertje doen?” Dat klinkt beter. Hij komt terug met twee flesjes Pilsner Urquell.
Je bent een vrouwenkenner. Waar moet een goede vrouw volgens jou aan voldoen?
“Meestal zijn de vrouwen waar ik op val blond, hebben blauwe ogen, moeten tegen een stootje kunnen, goed in de keuken zijn en een goede kameraad zijn. Het belangrijkste is om een goede kameraad te hebben in je leven. Mijn Babette is mijn muze, mijn grote liefde. Ik ontkom er natuurlijk niet aan dat ik in mijn verleden andere grote liefdes ben tegengekomen, daar schrijf ik natuurlijk ook over, maar dat vindt ze niet erg. Je kunt je verleden niet uit de weg gaan.”
Zijn de vrouwen veranderd in vergelijking met vroeger?
“Nee.”
Niet? Ook niet door de feministische golven?
Spottend: “Die zijn aan mij voorbijgegaan. In mijn kring komen geen feministen voor. Een leuke vrouw is voor mij nog steeds gewoon een lekker wijf waar je een borrel mee kan drinken en waar je goed mee kan lachen en waar je de liefde mee kan bedrijven” Lachend: “Waar zijn ze anders voor zou ik haast zeggen.”
Is dat niet heel seksistisch? Je schrijft in een van je boeken bijvoorbeeld ook: ‘Een goede vrouw is onderworpen aan haar man, haar Heer en Meester’.
“Dat schrijf ik ook een beetje om te stangen, natuurlijk. Ik schreef ook dat een goede vrouw ’s ochtends als eerste opstaat en zingend in de keuken een lekker ontbijt klaarmaakt dat ze manlief op bed komt brengen met de krant opengevouwen op de sportpagina en ’s avonds in een korte rok en op hoge hakken de dampende piepers serveert. Dat vind ik nog steeds een mooi beeld. Dat is humor.”
Onlangs was er een nieuwe toneelbewerking van Turks fruit van Jan Wolkers. De makers vonden het boek achterhaald en hebben er een vrouwvriendelijker versie van gemaakt. Hoe kijk jij daarnaar?
“Dat kan toch helemaal niet? Ik doe niet mee aan die hysterie. Ik schrijf wat ik schrijven wil. Ik vind dat ik in de maat blijf, maar ik schrijf wel waar het op staat. Een lekker wijf is een lekker wijf. Ik schrijf gewoon wat het is en dat blijf ik doen. Turks fruit vond ik bij verschijning trouwens al achterhaald. Alles wat erin staat, staat al in Ik Jan Cremer.”
Herken je in deze tijd iets van de preutsheid van de jaren zestig?
“Er was helemaal geen preutsheid in de jaren zestig. Ik emigreerde in 1964 naar Amerika. Hier kwamen in die tijd de eerste pornoblaadjes op de markt en werd de vrije seks gepropageerd, maar daar was het moeilijk om een meid te vinden die niet meteen haar benen spreidde. Ik beschrijf in Ik Jan Cremer 3 hoe wild het daar toen was, vooral op seksgebied. Van hoog tot laag – iedereen was ermee bezig. Er waren meiden uit de beste families die in die tijd in pornofilms optraden. In de jaren zeventig is dat weer teruggedrongen. Mensen van die generatie gingen zichzelf profileren in de zakenwereld en wilden niet meer herinnerd worden aan hun verleden. Die nieuwe preutsheid zal tijdelijk zijn. Die hele #MeToo-beweging is te gek voor woorden. Kijk, uitwassen moet je bestrijden, met harde hand, voor de rest moet je niet te kleinzerig doen. Je moet schrijvers ook geen taboes opleggen, want dan maak je juist de taboedoorbrekers wakker. Als ik iets niet mag dan ga ik het juist doen. Dat zit in onze volksaard. Holland is ontstaan uit anarchisten. In 9 n. Chr. had je de Slag bij het Teutoburgerwoud. De mensen die we nu deserteurs noemen, degenen op vaandelvlucht, vluchtten westwaarts de moerassen in. Holland bestaat uit hels land. Daar komt de naam ook vandaan. De Germanen zeiden: laat die deserteurs maar creperen, die verdrinken toch wel in het moeras. Dat zijn de Hollanders. Wij zijn dus eigenlijk een volk van deserteurs. Die anarchie lijkt nu helemaal verdoofd.”
Je zei net dat je het verleden niet uit de weg kunt gaan. Betekent dat ook dat we het verleden van ons eigen land niet mogen verloochenen? Ik denk bijvoorbeeld aan de mensen die de naam van Jan Pieterszoon Coen uit het straatbeeld willen laten verdwijnen.
“Dat vind ik ook te gek voor woorden. Coen heeft ons land helpen opbouwen, of hij dat nu op een goede manier heeft gedaan of niet. Je kunt de historie niet gaan herschrijven of fatsoeneren. Dat kan gewoon niet. We moeten oppassen voor de fatsoensrakkers, voor de extremisten van het fatsoen. Je kunt daar eigenlijk maar een ding tegen doen: negeren. Als je ze geen aandacht geeft dan sterven ze uit. Maar kranten denken: goed nieuws is geen nieuws, dus de kranten teren erop. Als de kranten het zouden stilzwijgen dan bestaat die sfeer niet meer. Ik doe er in ieder geval niet aan mee. Wat ik al zei: een lekker wijf is bij mij nog steeds een lekker wijf. En als ze mooie tieten heeft dan schrijf ik dat ze mooie tieten heeft. De op fatsoen gedresseerde apen die dat niet willen lezen die doen hun ogen maar dicht.”
Je woonde twaalf jaar in het vermaarde Chelsea Hotel in New York. In Ik Jan Cremer 3 schrijf je daar uitgebreid over, onder meer over je vriendschap met Bob Dylan. Hoe is die ontstaan?
“Die leerde ik kennen via mijn boek. In New York heb je weinig boekhandels. Je hebt niet van die kleine winkeltjes zoals hier, er zijn maar een paar grote boekhandels, zoals die op Times Square. Daar stond mijn boek prominent in de etalage. Ik ging daar weleens naar binnen, ik woonde daar vlakbij, en leerde de jongen die die boeken verkocht kennen. Hij zei: ‘Weet je wie hier net de deur uit gaat? Tennessee Williams, met een doos boeken van je.’ Ik kende hem vaag als de schrijver van Cat on a Hot Tin Roof, dus dat klonk wel goed. Een paar dagen later kwam ik er weer. ‘Weet je wie hier net wegloopt met je boek?’, zei hij. ‘Bob Dylan. Dat is een folkzanger die heel beroemd aan het worden is. Hij heeft twee dozen van I Jan Cremer besteld.’ Een paar dagen later komt de manager van het hotel naar me toe en zei dat hij me aan iemand voor wilde stellen. Dat was Bob Dylan. We zijn bevriend geraakt, dat heeft ongeveer een jaar geduurd, toen was het over. De muziekwereld is mijn wereld niet. Ik ben met hem meegevlogen naar concerten, maar hij wilde teveel grip op mij krijgen, hij wilde dat ik overal mee naar toe ging. Maar ik moest schrijven en schilderen, natuurlijk. Ik had geen tijd om overal mee naar toe te gaan.”
Je zet hem neer als iemand die andere mensen misbruikt om de top te bereiken.
“Ik vond hem een rücksichtslose streber. Hij is een hele goede zanger en musicus, maar als persoon is het een rotzak. Ik ben eens met hem mee geweest naar een concert in Philadelphia waar zijn ouders ook waren. Hij begroette ze niet eens. Wat hij schreef kwam letterlijk uit de kranten en uit zijn rijmwoordenboek. Prima, maar dat hij daarvoor de Nobelprijs voor de Literatuur heeft ontvangen, is natuurlijk te gek voor woorden.”
Je schrijft ook dat je hebt meegewerkt aan een van zijn beroemdste liedjes, Visions of Joanna. Hoe zit dat precies?
“Ik heb die naam bedacht: Joanna. Dylan zocht een naam die Europees klonk en dat werd dus deze naam. Sad lady of the Low Lands gaat over mijn toenmalige vriendin Nico, de zangeres van The Velvet Underground. Later zijn daar andere dingen over geschreven, dat het over andere vrouwen gaat, maar het gaat over Nico. Zij schreef op haar beurt weer I’ll be your mirror van The Velvet Underground. Ik zat destijds in Californië voor filmrechten en zij zat in mijn atelier in het Chelsea Hotel en als we elkaar dan belden dan zei ze: ‘Don’t worry, I’ll be your mirror.’ Ik heb gezien dat ze dat nummer schreef. Dat wordt nu toegeschreven aan Lou Reed, maar dat is onterecht, dat heeft natuurlijk allemaal met rechten te maken.”
Het hoogtepunt van Ik Jan Cremer 3 is je vier maanden durende reis door Zuid-Amerika met je toenmalige verloofde Jayne Mansfield. Hoe ging dat?
“We leerden elkaar kennen door een publiciteitsfoto. Ik had Ik Jan Cremer aan haar opgedragen, dus toen er een Amerikaanse editie verscheen, gingen we samen op de foto. Ze hield me meteen vast en kon me niet meer vergeten. Daarom vroeg ze me mee op die publiciteitsreis door Zuid-Amerika. Lees het allemaal maar na. Ik kwam van het gekkenhuis New York in het krankzinnigengesticht Zuid-Amerika, begrijp je wel. Alles is gebaseerd op mijn aantekeningen uit die tijd. Alles klopt wat er staat.”
Toch klinken de verhalen je vertelt bijna te mooi om waar te zijn. Ze zeggen weleens dat je een fantast bent. Trek je je dat aan?
“Daar moet ik hartelijk om lachen. Ik heb altijd medelijden met hen die zo vol domheid zijn. Diezelfde mensen zeggen ook dat ik een fascist ben. Het is heel simpel: ik hoef niets te bewijzen, de historie zal het uitmaken. Alles wat ik schrijf is te verifiëren. Zoek het maar na.”
Onlangs verscheen je nieuwe boek Canaille. Zit het publiek nog wel te wachten op nieuw werk van Jan Cremer?
“Dat denk ik wel, ja. Ik ben de meest gelezen schrijver van Nederland, al vanaf 1964 bestsellerauteur, en ik heb een hele schare lezers, nationaal en internationaal, die honger hebben naar mijn werk. Ik kan er nog steeds op rekenen dat ik in Holland ongeveer 60.000 lezers heb die het nieuwe boek graag willen lezen. Dat is voor mijn doen weinig, vroeger had ik er 600.000, maar voor tegenwoordig is dat veel.”
Kun je kort uitleggen waar het boek over gaat?
“Het gaat over de opkomst en ondergang van een beroemde primaballerina en de onmogelijke taak om voor het eerst van je leven een gezin te vormen. Ik trouwde in de jaren zestig met mijn grote liefde, met wie ik een leven probeerde op te bouwen in New York. We kregen een dochter. Voor het eerst in mijn leven had ik een gezin. Tot die tijd had ik geen familie-ervaring. Ik was enig kind, mijn vader was al vroeg overleden, ik heb tot mijn veertiende altijd in tehuizen gezeten, ik was onopvoedbaar. In Amerika zag de toekomst er rooskleurig uit. Ik had alles wat ik wilde: een mooie vrouw, een lief kind, een prachtige ranch met paarden, honden, noem maar op. Dat ging natuurlijk mis. Onze relatie liep stuk. Op geld. Ik geef helemaal niets om geld, als ik geld heb dan geef ik het uit. Dat was voor haar een probleem. Ze beschouwde haar zeven jaar met mij uiteindelijk als een onenightstand en de dochter die daaruit voortkwam ziet mij als haar moeders spermadonor. Ik heb met allebei geen contact meer.”
Ik kan me voorstellen dat dat lastig is.
“Je krijgt oorlog met je vrouw, die zet haar dochter tegen je op. Je dochter wordt je vijand, en vijanden, zo is mij geleerd, moet je op afstand houden. Dus dat is voorbij. Ik ben wat dat betreft een vrij harde figuur, misschien nog wel harder dan vroeger. Als iemand om wat voor reden dan ook mijn vertrouwen heeft geschaad, komt het nooit meer goed.”
***
Krijg je genoeg erkenning voor je schrijverschap?
“In Amerika en Duitsland sta ik in allerlei encyclopedieën als zijnde een van de grote namen van de literatuur in Holland. Hier hebben de meeste collega-schrijvers nog nooit van mij gehoord. Het is misschien een beetje hetzelfde als met De Telegraaf: het is de grootste krant van het land, maar niemand heeft het ooit gelezen, begrijp je wel.”
Je hebt ook nooit een literaire prijs ontvangen.
“En dat moeten ze ook niet wagen. Dan berg je je maar, als je dat durft. Daar zijn ze nu te laat mee. Ik weet dat ik absoluut mijn best doe om goed te schrijven en mooi te schilderen. Ik sta nog steeds achter elk woord dat ik heb geschreven en elk schilderij dat ik heb geschilderd. Of nu één persoon mijn werk mooi vindt of een miljoen personen en of ze me daar nu een prijs voor geven – het interesseert me in feite ook niet. Ik ben koninklijk onderscheiden, Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Dat vind ik waardevol genoeg.”
Volg je de nieuwe lichting schrijvers?
“Nee. In Holland wordt de bestsellerlijst momenteel aangevoerd door literaire kwakzalvers. Daar ga ik mijn tijd niet aan besteden. Ik heb niets aan iemand die mooi kan schrijven, dat kan ik zelf ook wel, en dan nog beter ook. De schrijvers van tegenwoordig schrijven allemaal prachtige zinnen, maar ze hebben geen seconde in hun leven honger geleden, ze weten niet wat armoede is. Dan kun je ook niet goed schrijven. Ik moest altijd mijn eigen brood verdienen. Ik heb in de haven moeten werken, ik heb moeten varen, ik heb in een slachterij gewerkt. Dat is het doornige pad van de kunst. Ik schrijf alles op met hart en ziel, over wat ik heb meegemaakt en gevoeld. Zo simpel is dat.”
***
Je bent een vrouwenkenner. Waar moet een goede vrouw volgens jou aan voldoen?
“Meestal zijn de vrouwen op wie ik val blond en hebben blauwe ogen. Ze moeten tegen een stootje kunnen, goed in de keuken zijn en een goede kameraad zijn. Het belangrijkste is om een goede kameraad te hebben in je leven. Mijn Babette is mijn muze, mijn grote liefde. Ik ontkom er natuurlijk niet aan dat ik in mijn verleden andere grote liefdes ben tegengekomen, daar schrijf ik natuurlijk ook over, maar dat vindt ze niet erg. Je kunt je verleden niet uit de weg gaan.”
Zijn de vrouwen veranderd in vergelijking met vroeger?
“Nee.”
Niet? Ook niet door de feministische golven?
Spottend: ‘Die zijn aan mij voorbijgegaan. In mijn kring komen geen feministen voor. Een leuke vrouw is voor mij nog steeds gewoon een lekker wijf met wie je een borrel kan drinken en met wie je goed kan lachen en de liefde mee kan bedrijven’ Lachend: ‘Waar zijn ze anders voor, zou ik haast zeggen.’
Is dat niet heel seksistisch? Je schrijft in een van je boeken bijvoorbeeld ook: ‘Een goede vrouw is onderworpen aan haar man, haar Heer en Meester’.
“Dat schrijf ik ook een beetje om te stangen, natuurlijk. Ik schreef ook dat een goede vrouw ’s ochtends als eerste opstaat en zingend in de keuken een lekker ontbijt klaarmaakt dat ze manlief op bed komt brengen met de krant opengevouwen op de sportpagina en ’s avonds in een korte rok en op hoge hakken de dampende piepers serveert. Dat vind ik nog steeds een mooi beeld. Dat is humor.”
Onlangs was er een nieuwe toneelbewerking van Turks fruit van Jan Wolkers. De makers vonden het boek achterhaald en hebben er een vrouwvriendelijker versie van gemaakt. Hoe kijk jij daarnaar?
“Dat kan toch helemaal niet? Ik doe niet mee aan die hysterie. Ik schrijf wat ik schrijven wil. Ik vind dat ik in de maat blijf, maar ik schrijf wel waar het op staat. Een lekker wijf is een lekker wijf. Ik schrijf gewoon wat het is en dat blijf ik doen. Turks fruit vond ik bij verschijning trouwens al achterhaald. Alles wat erin staat, staat al in Ik Jan Cremer.”
Lykele Muus: ‘Er wordt neergekeken op schrijvende acteurs’
Lykele Muus (32) is schrijver en acteur. Deze week verscheen zijn tweede roman: We doen wat we kunnen.
Kun je kort vertellen waar het boek over gaat?
“We doen wat we kunnen gaat over twee bevriende gezinnen met elk een dochter die een vakantiehuis delen aan zee. Tijdens aan van de vakanties krijgen de meisjes een quad-ongeluk. Het ene meisje belandt in een coma waar ze waarschijnlijk nooit meer uitkomt, het andere meisje heeft ogenschijnlijk niks. Later veranderen de verhoudingen en worden de ouders voor een onmogelijke keuze gesteld.”
Hoe kwam je op het idee voor dit onderwerp?
“Het boek gaat over ouderschap, maar ook over duurzaamheid van relaties en het jezelf opofferen omwille van de kinderen en omwille van het samenblijven met je partner. Na de geboorte van mijn dochter merkte ik dat ik heel erg was veranderd, maar ook de relatie met de moeder van mijn dochter was heel erg veranderd. Op een gegeven moment werkte het gewoon niet meer tussen ons. Het ideaal is dat mensen die een kind hebben bij elkaar blijven. Ik vind dat helemaal niet het ideaal. Een kind heeft meer aan een goede scheiding dan aan een slecht huwelijk. Mijn ex en ik dragen het co-ouderschap over onze dochter en dat werkt uitstekend. Ik denk dat het, als je allebei carrière wilt maken en een zware baan hebt met onregelmatige uren, bijna onmogelijk is om samen een kind op te voeden. Je wilt een goede partner zijn en een goede ouder zijn, maar je wilt ook dichtbij jezelf blijven en carrière maken. Daarnaast wil je je sociale leven onderhouden en af en toe ook een moment van rust inlassen voor jezelf. Dat is bijna ondoenlijk als je met z’n drieën onder een dak woont. In de situatie waarin wij nu zitten – dus met twee ouders die allebei een drukke baan hebben – is het co-ouderschap de beste oplossing. Toen mijn ex en ik aan familie en vrienden vertelden dat wij uit elkaar gingen, zei iedereen: ‘O, wat erg voor jullie, wat jammer dat het is mislukt.’ Iets is niet mislukt als het stopt. In het boek schrijf ik ook dat je altijd opnieuw kunt beginnen. En dat is ook waar. Zelfs als je kind wegvalt, hoe verschrikkelijk dat ook is, betekent dat niet het einde van de wereld.”
In het boek schrijf je: ‘Omringd door andere ouders is het not done om te laten merken hoe zwaar het ouderschap eigenlijk is.’ Wat vind je zelf het zwaarst aan het ouderschap?
“Het houdt niet op. Als je wakker wordt ben je een ouder, als je gaat slapen ben je een ouder – je bent altijd verantwoordelijk voor het leven van je kind en dat van jezelf. Je kind mag niet dood maar je mag zelf ook niet dood. Dat bepaalt wel heel erg hoe je in het leven staat. Voordat ik een kind kreeg was ik veel impulsiever. Ik was veel onverschilliger en veel sneller met oordelen, ik had toch niets te verliezen. Nu denk ik over alles drie keer na.”
“Een kind heeft meer aan een goede scheiding dan aan een slecht huwelijk”
Je debuteerde in 2016 met Eland. Van welke fouten uit dat eerste boek heb je geleerd?
“Bij je debuut heb je het idee dat je moet bewijzen dat je een boek kan schrijven, bij je tweede heb je het idee dat je moet bewijzen dat je een goedboek kan schrijven. Eland bevatte teveel passages die niets met het verhaal te maken hadden. Ik dacht: die grappige passage laat ik erin, want dan kunnen ze zien dat ik ook met humor kan schrijven. Nu heeft elke passage een functie. Het gaat niet meer om mij als schrijver, maar alles staat in dienst van het verhaal. Eland heb ik heel impulsief geschreven, zonder duidelijk plan. We doen wat we kunnen is meer doordacht. Dat komt ook omdat dit boek als filmscenario begon, waarvoor ik me onder andere heb laten inspireren door het toneelstuk Carnage van Yasmina Reza. Dat scenario was al klaar toen het werd afgewezen door het Filmfonds, waarna ik het heb omgewerkt tot een roman.”
Je bent naast schrijver ook acteur. Zit dat acteurschap het auteurschap niet in de weg, in die zin dat je wordt weggezet als die acteur die ook zo nodig moet schrijven?
“Jawel, heel erg. Soms lijkt het wel of je in Nederland maar op een manier bekend mag zijn. Waarom zou je alleen maar schrijver of acteur kunnen zijn en niet allebei? Herman Koch is toch ook ooit begonnen als acteur? In andere landen zijn de kunsten veel minder gescheiden. Hier is het: schoenmaker blijf bij je leest. Ik merkte dat voor het eerst bij het verschijnen van mijn debuut. Niemand wilde erover schrijven. En als er al iets over werd geschreven, dan werd het boek genoemd in een lijst met boeken die geschreven zijn door een acteur, waarbij er met geen woord over de inhoud werd gerept. Collega-schrijvers denken vaak dat het door je bekendheid makkelijker is om aandacht te krijgen voor je boek. Het tegendeel is waar. Het is juist veel moeilijker. Er wordt door mensen uit het boekenvak heel erg neergekeken op schrijvende acteurs. Precies wat jij zegt: daar heb je weer zo’n acteur die ook denkt dat hij kan schrijven. Ergens snap ik dat ook wel. Ik vind het als acteur ook heel erg kut wanneer ik auditie doe voor een rol en ik later te horen krijg dat die rol is vergeven aan presentator Jan Versteegh. Aan de andere kant vind ik ook dat je je talenten mag laten zien. Waarom mag een presentator die goed kan acteren niet in een film spelen? Dat geldt voor een acteur die goed kan schrijven ook.”
We doen wat we kunnen gaat over onmogelijke dilemma’s. Als we het daar dan toch over hebben: nooit meer acteren of nooit meer schrijven?
“Nooit meer acteren. Ik verdien mijn geld met acteren, want met het schrijven van een boek verdien je niet zoveel, maar als acteur werk je toch altijd in opdracht van een ander. Ik zou alleen over deze vraag twijfelen als ik zelf mijn films en toneelstukken mocht schrijven, maar dat is niet aan de orde. Toneel is trouwens ook een uitstervende kunstvorm, dus dat idee moet ik misschien sowieso loslaten. Een boek schrijven, ook al kost het drie jaar van je leven en levert het weinig op, is voor mij het summum. Je kunt je eigen verhaal vertellen. Niemand kijkt over je schouders mee en zegt wat je moet doen. Het geeft ontzettend veel voldoening om te schrijven. Een boek is ook tijdlozer dan een film of een serie.”
“Ik wil bombarderen met waterballonnen, of desnoods een bom van stront”
Wat vind je zelf de mooiste zin uit het boek?
“De laatste zin, maar die zal ik hier niet citeren, want dan verklap ik teveel. Wat ik ook een mooie zin vind: ‘Het grootbrengen van kinderen gaat meer over het voorkomen van verdriet dan over het creëren van geluk.’”
Op welke Nederlandstalige schrijver ben je jaloers?
“Ik ben op niemand jaloers, maar ik bewonder wel bepaalde talenten van sommige schrijvers. De toewijding van Peter Buwalda, de beeldspraak van Tom Lanoye. Ik moet altijd huilen om de personages van Jaap Robben en ik bewonder Maartje Wortel omdat ze zware filosofieën heel lichtvoetig kan opschrijven.”
Tot slot: op het huis van welke schrijver zou je een precisiebombardement uit willen laten voeren?
“Ha. Laat ik vooropstellen dat ik niemand dood wil hebben en dat ik ook geen huizen kapot wil maken. Ik wil bombarderen met waterballonnen, of desnoods een bom van stront. Er zijn een paar mensen die ik hartstikke irritant vind als schrijver, maar die als mens vast hartstikke aardig zijn. Mano Bouzamour bijvoorbeeld. Ik vind het onbegrijpelijk dat zo’n ijdeltuit zo onevenredig veel aandacht krijgt voor zijn boeken en ik vind het heel irritant dat hij zich dat ook zo laat aanleunen. Ik ben begonnen in Bestsellerboy, maar ik las de eerste pagina’s en had geen idee wat er stond. Wat een draak van een boek is dat.”
Schrijver Jan Cremer: ‘Het Boekenbal stelt niets meer voor’
Jan Cremer (78) is schrijver en kunstenaar. Vorige week verscheen Canaille – het derde deel uit zijn autobiografische Odyssee-cyclus.
Verschenen op de website van HP/De Tijd. 22 maart 2019.
Zeg, waar gaat het boek eigenlijk over?
“Het gaat over de opkomst en ondergang van een beroemde primaballerina en de onmogelijke taak om voor het eerst van je leven een gezin te vormen. Het vormen van een gezin is mislukt: de moeder beschouwde haar zeven jaar met mij als een one-night-stand en de dochter die daaruit voortkwam ziet mij als haar spermadonor. Ik heb met beiden geen contact meer.”
Canaille maakt onderdeel uit van uw Odyssee-reeks. Hoeveel boeken zitten er op dit moment nog in uw hoofd?
“Ik ben dagelijks actief: schilderen in de zomer en schrijven in de winter. Op dit moment schrijf ik dus vooral. In mijn huis in Italië. Tien jaar geleden ben ik begonnen aan Sauvage, dat wordt het vierde deel uit de reeks. Sauvagegaat over mijn tijd in Frankrijk. Ik heb ook nog twee andere boeken in mijn hoofd zitten, maar daar wil ik nog niet teveel over vertellen. Ik hou er niet van om de huid te verkopen voor de beer is geschoten. Ik wil in ieder geval nog een boek schrijven over mijn visie op de kunstwereld en dan met name over het stalinisme in de kunst. Je leest t.z.t. wel wat ik daarmee bedoel. Ik wil ook een boek schrijven over mijn tijd als grensbewoner, over de zeven jaar dat ik in een Saksische boerderij op de Duitse grens schreef aan mijn epos De Hunnen.”
Waar schrijft u mee?
“Met potlood en pen maak ik notities, maar mijn minnaressen zijn mijn typemachines, mijn Triumph Gabrieles. Daar wordt alles op geschreven. Waar ter wereld ik ook was, of het nu Parijs, de Tropen of de Noordpool was, ik had er altijd een bij me.”
Wat verdient u met dit boek?
“Net genoeg om het hoofd boven water te houden. Kijk, als je rekent dat ik een vol jaar aan een boek werk, minimaal acht uur per dag, dan houd ik niets over. Ik krijg geen beurzen of stipendia. Wat ik met een boek verdien gaat meteen op aan achterstallige schulden. Toen ik op de kunstacademie zat in Arnhem woonde ik in een souterrain. Ik schreef op de muur: ‘Kunst is hongeren’. Dat is het nog steeds.”
U gaat vanavond voor het eerst sinds lange tijd weer naar het Boekenbal. Waarom bent u al die jaren niet gegaan?
“Het Boekenbal was vroeger een hot item in Amsterdam. Er gebeurde weinig in de stad dus het was het hoogtepunt van het jaar. Het Boekenbal had allure. De koningin kwam, de ministers kwamen, vrouwen kwamen in avondkledij en mannen in smoking. Nu sta je tussen mensen in bloemetjesjurken en zelfgebreide truien. Soms zie je een praalhans in een duur pak, maar meestal is het net of de gasten zijn gekleed door het rampenfonds. Het Boekenbal stelt niets meer voor. Heel anders is dat in Amerika. Ik ben ook al tientallen jaren lid van de American Authors League, de Amerikaanse schrijversvakbond. Een keer per jaar geven ze aan gala. Iedereen is daar in avondjurk of smoking. Er lopen honderden kelners rond met champagne en kreeft. Er zijn lezingen van wereldberoemde mensen, er treden fantastische sterren op. Hier sta je met een hand vol knopen in de rij voor een lauw biertje. En als je een knoop tekort hebt dan moet je terug. Dat is Holland.”
Wie hoopt u tegen te komen?
“Ik hoop vanavond tegen te komen mijn gewaardeerde collega’s, waarvoor ik veel bewondering heb en die ook veel bewondering voor mij hebben, en waar ik graag een gesprek op niveau mee wil voeren.”
En wie niet?
“De mensen die ik niet tegen hoop te komen zijn allemaal al dood.”
Wie is uw favoriete Nederlandstalige schrijver?
“Daar vraag je me wat.” Er valt een lange stilte. “David van Reybrouck. Dat is mijn favoriete schrijver van dit moment. Congo is echt een meesterwerk. Wereldliteratuur. Ik bewonder zijn directheid, zijn scherpheid, de prachtige zinnen die hij schrijft. Belgen zijn beter met taal dan Hollanders. Hij neemt je mee in een wereld waar je niet in mee getrokken wilt worden, maar je bent veilig bij hem en je zit de rit wel helemaal uit.”
Zijn er schrijvers die u tot uw vrienden rekent?
“Dat is altijd een heikel punt, want als je iemand vergeet, heb je daar weer ruzie mee de komende tien jaar, begrijp je?”
Laat ik het anders stellen: kunt u drie schrijvers noemen die u tot uw vrienden rekent?
“Gerard Reve, Willem Frederik Hermans en de enige andere oorspronkelijke en overgebleven De Bezige Bij-auteur Remco Campert.”
Op het huis van welke schrijver zou u een precisiebombardement uit willen voeren?
“Laat ik daar nog even over nadenken, voordat ik in de voetsporen treed van Bomber Harris.”